Day 26
Het was een druilerige dag toen ik de deur van het weeshuis sloot. Mijn rugzak met mijn weinige bezittingen hing op mijn schouders. Ik liep in het hart van een grote stad, zonder plan, zonder geld en zonder een toekomst. Ik wist niet meer waarom ik dit had besloten. Het zou beter voor me geweest zijn. Niemand wilt mij, dus moest ik mijn eigen pad maar gaan.
Tanya had me nog gewaarschuwd dat ik het niet moest doen. Je belandt in de goot, zei ze. Je raakt hopeloos verdwaalt. Ze had me niet tegengehouden toen ik vertrok. Ze had me alleen veel geluk gewenst en vaarwel gezegd. Ik zei tot ziens. Ik wilde niet geloven dat ik haar nooit tegen zou komen.
Misschien was het vreemd dat ze me zomaar had laten gaan. Ze was tenslotte de eigenaar van het weeshuis waar ik in zat. Ik was zeventien. Ze was verantwoordelijk voor mij, maar blijkbaar vertrouwde ze me genoeg om me los te laten.
Dus nu was ik hier. Alleen. Ik had geen idee waar ik naartoe moest. Zonder geld kón ik nergens heen. Wat moest ik doen?
Onbewust was ik in het park beland. Onder mijn favoriete boom waar ik ongeveer mijn hele leven kwam was ik neer gecrasht. Het was ongeveer de enige plek waar ik me rustig voelde. Tanya zei altijd dat mijn ouders daar ook vaak zaten. Ik heb ze nooit gekend, mijn ouders, maar ik heb een foto, twee namen en een paar data's van geboorte en sterfte gekregen. Dat vond ik genoeg.
Het begon te regenen. Meteen vervloekte ik mezelf dat ik geen paraplu bij me had. Mijn boom bood maar voor een klein deel beschutting. Ik zuchtte en kroop wat dichter bij de stam.
Opeens brak de zon door. In combinatie met de regen ontstond er een regenboog. Het doemde recht voor me op, Om de één of andere reden had ik de neiging om er naartoe te lopen. Ik stond op, hees mijn tas iets beter op mijn rug en begon te lopen.
Ik was niet heel ver toen ik iets raars opmerkte. Het pad waar ik op liep leek recht naar een van de uiteindes van de regenboog te gaan. Ze zeggen dat er altijd een pot goud daar staat. Ik geloofde daar niet meer in.
Bij het punt dat de regenboog in de grond loopt, stond er een man. Hij was niet zo heel oud, ik gokte ergens in de twintig, en droeg redelijk normale kleding. Alleen zijn hoed leek een beetje uit de toon. Het had regenboogkleuren.
Ik liep naar hem toe en hij keek me aan. Hij glimlachte naar me. 'Daar ben je eindelijk.'
'Heeft u dan op me gewacht?' stamelde ik.
Hij grinnikte. 'Doe me een lol en noem me maar 'jij'. En ja, ik heb op je gewacht. Ga je mee?'
'Mee waarnaar?'
'Naar het andere eind van de regenboog, natuurlijk!'
'Juist,' zei ik. 'Je maakt een grapje.'
Ik wilde me net omdraaien toen hij mijn naam zei. 'Je hoort hier niet.'
Ik keek hem aan. 'Hoe bedoel je?'
'Je hoort niet in deze wereld.' Hij stak zijn hand naar me uit. 'Wil je met me mee gaan naar een andere? Je hebt niets te verliezen.'
Kon ik deze man wel vertrouwen? 'Waarom zou ik?'
'Omdat daar alles beter is. Alleen mensen zoals jij, die hier niets hebben, kunnen daar naartoe. Wat wilde je anders doen? Sterven van de honger? Doodvriezen?'
Daar zat wat in. 'Wat gebeurt er als ik met je mee ga?'
'Je zult wel zien,' zei hij. Hij glimlachte naar me en opeens besefte ik dat ik hem kon vertrouwen. Vraag me niet waarom.
'Oké,' hoorde ik mezelf zeggen. 'Ik ga met je mee.'
Ik nam zijn hand aan en verdween, een nieuwe en hopelijk betere wereld tegenmoet.
Reageer (1)
Gvd Celine, nu moet je een deel 2 schrijven. Over hoe het aan de andere kant van de regenboog is.
1 decennium geleden