#2
uithalen. Mijn vader die nooit huilde stroomde nu de tranen van zijn wangen. ‘Het is Amy’
Met een verbaasde blik keek ik mijn ouders aan. Amy? Ik ben toch niet dood. Een paar stappen deed ik naar voren. Net als me moeder begon ik ook te gillen. ‘Maar.. maar dat kan niet hier sta ik’ zei ik frustreert. Ik zag mezelf. Mijn haren hingen slordig langs me gezicht. Een paar schrammen en blauwe plekken versierde mijn gezicht. Mijn handen gingen automatisch naar me gezicht, maar ik voelde niks. Opeens besefte ik het. ‘Ik kan niet dood zijn!!!’ Gilde ik kwaad met tranen in me ogen. Ik rukte de deur open verbaasd keek mijn zusje en broer op toen ze zagen dat niemand in de deuropening stond. ‘Ik ben dood’ Gilde ik kwaad. Ik rende gillend het ziekenhuis uit.
Ik rende tot aan het park toen ik besefte dat ik helemaal buitenadem was. Met een zucht plofte ik op een bankje naast een oude vrouw neer. Ze keek niet op of om. ‘Ja, ik ben dood. Ik weet het nu wel!’Schreeuwde ik kwaad naar haar, maar ze bleef gewoon roekeloos voor zich uit te staren. Ik wou huilen, maar ik kon het niet. Zou ik nu een geest zijn vroeg ik me verbaasd af. Zou ik daarom niet kunnen huilen. Ik keek naar mijn lichaam. Het zag er normaal uit niet doorzichtig. Nee gewoon een stevige huid. Waren geesten dan niet doorzichtig. Ik besefte ook dat ik gewoon op het bankje kon zitten zonder dat er wat gebeurde. Ik stond op en besefte ook dat ik met beide voeten op de grond stond. Was ik dan wel echt dood? Ik had mezelf echt gezien. Ik lag daar dood in het ziekenhuis, maar waarom ben ik dood dan?
Diep begon ik na te denken. Toen ik in het ziekenhuis was. Had ik mezelf goed bekeken. Ik had takjes en bladeren in me haar gehad, daarom zat het ook zo slordig. Zou het daar aan liggen? Ik begon een rondje te lopen door het park. Het begon al donker te worden. Wat zullen geesten zoal doen? Zou ik kunnen slapen? Ik voelde me absoluut niet moe. Zou ik nooit meer kunnen slapen? Wat deden geesten zoal ‘s nacht dan? Toen ik langs een donkere plek kwam begonnen mijn gedachten snel te spelen in mijn hoofd het leek wel of ik gek word. Gillend pakte ik mijn hoofd tussen mijn handen beet. ‘auw, auw, auw’ Gilde ik. Ik deed een paar stappen terug en het werd weer een beetje rustig in me hoofd. Verbaasd keek ik naar de plek. Een stuk was afgeschermd met rood/wit lint. Er was hier duidelijk wat gebeurd, maar wat? Had het met mij te maken?
Ik besloot me er niet druk over te maken. Ik werd er toch niet veel wijzer van uiteindelijk begon ik naar huis te lopen. Ik was helemaal niet meer bij me familie geweest. Hoe zou het met ze gaan? Hoe zou het met mijn vriendinnen gaan zouden ze verdriet hebben? Maandag begon school weer. Ik zou er naartoe kunnen gaan. Ik voelde de sleutel van ons huis in me broekzak. Dat was mooi dan kon ik ook zo naar binnen. Eenmaal aangekomen bij me huis opende ik voorzichtig de deur en sloot hem stilletjes achter me. Ik had al ontdekt dat ze konden zien wat ik deed. Opeens kreeg ik een flash-back in de auto had ik me broer aangeraakt! Hij had het gevoeld. Hij had de plek aangeraakt! Ik was degelijk nog voelbaar en hoorbaar. Als geest leek de tijd veel sneller te gaan daar was ik ook al achter gekomen toen ik op de klok keek. Mijn ouders, broer en zusje waren al naar boven en overal waren de lichten uit. Stilletjes liep ik naar boven. Eerst opende ik de deur van mijn zusje. Voorzichtig liep ik naar binnen. Ze sliep al stevig met haar knuffel in haar armen. Vandaar die knuffel ze zocht troost. Wat ze niet van me ouders kon krijgen door hun eigen verdriet. Heel voorzicht raakte ik haar aan. ‘Het komt allemaal weer goed’ Mompelde ik zachtjes.
Ik stond weer op en sloot haar deur zachtjes achter me dicht. Onder de deur spleet van me broer brandde nog licht. Heel voorzichtig deed ik de deur open, maar hij had niks door. Hij zat met natte ogen voor zich uit te staren. Hij had overduidelijk gehuild ook had hij een fotolijstje in zijn handen. Het was afkomstig van mijn kamer. Het was een zilver lijstje met een foto van mij en hem er in. We hadden soms wel eens ruzie, maar verder konden we heel goed met elkaar. Ik had zin om te huilen. Ik werd verdrietig hoe ik hem zo zag zitten met tranen in zijn ogen, maar er kwam geen traan uit hoe best ik me ook deed. Ik had zin om hem te omarmen of een kus op zijn wang te geven en zeggen dat alles weer goed komt, maar als ik hem zou aanraken zou hij alleen maar schrikken. Ik wou hem absoluut niet bang maken. Wat wou ik graag dat hij wist dat ik nog niet helemaal weg was. Dat ik nog degelijk hier ergens rond liep, maar dat zou geduld moeten hebben. Ik moest hem niet bang maken. Ik zou het voorzichtig aan moeten pakken. Zou hij geloven in geesten? Misschien ben ik wel helemaal niet een geest en noemen ze zoiets anders, maar ik was overduidelijk dood! Zachtjes sloot ik de deur achter me en keek nog gauw even bij me ouders. Ze sliepen, maar allebei even onrustig.
Er zijn nog geen reacties.