Hoofdstuk 4
Al snel vormde er een plannetje in zijn hoofd. Hij liet de schub, hamer en beitel achter en rende naar het deurtje. Hij haalde diep adem en klopte drie maal. Snel haastte hij zich terug naar zijn struiken en wachtte hij totdat er iemand de deur opende.
Niemand. Goed nieuws, de kamer achter het deurtje was leeg.
Remi ging terug naar het deurtje, dit keer met schub, hamer en beitel, en opende het. Hij juichte, het deurtje was niet op slot. Maar het was toch niet zo slim om het open te laten? Zo kon iedereen binnen! Of was er iemand...
De kamer achter de deur was een soort opslagkamer. Er stonden dozen, boeken enzovoort. Hij was niet groot, slechts twaalf vierkante meter. Er was een trapje dat leidde naar een andere deur. Waarschijnlijk was dat de deur naar het altaar. Hoe kon Remi weten dat er daar niemand was? Nog eens aankloppen? Nee, want nu kon hij moeilijk wegrennen met al dat gerief in zijn hand. Hij moest het gewoon wagen. Remi nam diep adem en opende de deur. Niet helemaal, maar totdat hij genoeg ruimte had om zijn hoofd door de opening te steken. Het eerste wat Remi zag was de rug van een man. De man stond achter het altaar en was aan het voorlezen uit de bijbel. Remi vreesde even dat hij in een mis terechtgekomen was, en dat de man de priester was, maar die gedachten liet hij al snel weer varen. De man had zijn gewone kleren aan. Waarschijnlijk was het de priester die zijn tekst aan het inoefenen was voor de zaterdagavondmis. Daarbij, er zat niemand in de zaal.
Remi vloekte. Hoe kon hij nu in zijn opzet slagen als de priester er was? Hij moest hem uit de kerk krijgen! Remi aarzelde niet en gaf een flinke schop tegen de onderste doos van een stapel van vijf. De stapel verloor het evenwicht en viel vlak naast Remi neer. De dozen scheurden, en brochures, potloden, boekjes, houten kruisjes enzovoort verspreidden zich over de grond. De priester had het geluid gehoord en haastte zich naar de kamer. Remi kon nog net op tijd met schub, hamer en beitel wegspringen achter een andere stapel, anders was hij gezien.
Hij hoorde hoe de priester zuchtte. Even was het stil, maar toen hoorde hij:
‘Hallo? … Ja, ik ben het. … Die wind heeft die deur weer open gewaaid en heeft die stapel omver geblazen. … Het slot? … Ik zal eens kijken … ‘
De priester belde en ging nu blijkbaar het slot van de deur bekijken. Dit was Remi zijn kans. Hij kwam vanachter de stapel en zag hoe de priester met zijn rug naar hem toen aan het slot aan het prutsen was. Op de tippen van zijn tenen liep Remi de trap op. De priester had de deur open gelaten, dus Remi kon meteen vluchten. Met de schub, de hamer en de beitel haastte hij zich naar de getegelde vloer. Welke tegel was het weer? Remi vloekte. Dat werd tellen. De priester had nog even tijd met opruimen, wat Remi goed kon gebruiken. Maar hij wist dat hij zich moest haastten.
Toen hij tien minuten later bij de tegel was begon hij meteen. De tegel zat echter muurvast, maar Remi kon met de beitel de voegen weghalen. Met de hamer sloeg hij zachtjes op de tegel, zodat hij niet teveel lawaai maakte. Aangezien de tegel niet barstte moest hij iets harder proberen, maar zo maakte hij wel meer lawaai, maar nog niet genoeg om de aandacht van de priester te trekken. Er kwam nog steeds geen barstje. Remi wist dat het enkel zou lukken met een krachtige slag, maar dan riskeerde hij wel dat de priester hem zou horen. Remi haalde diep adem en sloeg de tegel met één slag in drie stukken. Hij maakte veel lawaai, en de priester in het kamertje schrok.
‘Hallo?’ hoorde Remi. ‘Is daar iemand?’
Remi zweeg.
‘Hallo? Hallo?’ vroeg de priester.
Aangezien hij geen antwoord kreeg haalde hij zijn schouders op om verder te doen met het opruimen.
Remi juichte in zichzelf en haalde de stukken tegel weg met de schub. En inderdaad, er verscheen een opening. Remi glimlachte tevreden en liet zijn hand erin zakken. Zijn vader had gelijk, het pakketje zat diep. Remi nam het vast en voelde dat het was gewikkeld in keukenpapier. Het was ongeveer een kubieke decimeter groot. Vanaf dat moment was Remi in bezit van illegale middelen. Vanaf dat moment was hij slecht bezig...
Nu moest hij alle aanwijzingen van zijn aanwezigheid verwijderen. Hij plaatste de stukken terug op hun plaats, stak het pakketje in zijn jaszak en pakte de schub, de hamer en de beitel terug op. Toen schoot het hem te binnen dat hij niet meer weg kon. Langst de normale deur was uitgesloten, dan werd hij gezien door de mensen op de straat. Langst de achterdeur kon ook niet, daar was de priester aan het opruimen. Was er nog een achterdeur? Remi vreesde ervoor en keek rond. Maar hij zag niets: hij zat vast. Hij kon enkel wachten totdat de priester de kamer uitkwam, maar hoe kon hij ervoor zorgen dat hij dan niet gezien werd? Of... hij moest door de normale deur. Remi koos voor het laatste. Dat was nog steeds het veiligste. Hij zette zijn kap op zodat niemand hem herkende, liep naar de deur en probeerde hem te openen. Maar de deur was op slot. Datzelfde moment kwam de priester de kamer uit.
‘Hé!’ hoorde Remi.
Hij verstijfde. Zolang de priester zijn gezicht niet zag, was zijn veilig.
‘Wat doe jij daar? Antwoord!’
Remi hoorde voetstappen naderen. Hij bleef naar de deur kijken. Hij hoorde dat de priester twintig meter van hem verwijderd was. Vijftien.
‘Hoe ben je hier gekomen?’
Tien.
‘Jongen, antwoord!’
Vijf.
Remi hield zijn hand voor zijn gezicht en draaide zich met een ruk om. Hij liep langst de priester heen richting de achterdeur.
‘Hé!’ riep de priester geschrokken.
Maar Remi had de kerk al verlaten. Hij plaatste de hamer en de beitel weer onder zijn snelbinders en sprong op zijn fiets. Hij waagde nog snel een blik op de kerktoren, waarop de wijzers van de klok toonden dat het alf acht was. Nog net genoeg tijd om naar het vervallen treinstation te fietsen.
Remi juichte. Het pakketje was in zijn bezit. En hoewel het fout was voelde hij zich beter dan ooit...
Het vervallen treinstation was gevestigd aan de rand van de stad. Er kwam overdag bijna niemand, maar van zodra de nacht viel konden er geen genoeg ongure personen zijn. Dat wist Remi van horen vertellen, maar hij geloofde er eigenlijk niets van. Anders zou zijn vader hem nooit daar naartoe laten gaan, als er toch getuigen zouden zijn. Het begon al te schemeren toen hij vertrok bij de kerk, maar toen hij aankwam bij het treinstation was het pikkedonker. Het gebouw zag er in de nacht angstaanjagend uit.
Remi wist echter niet waar hij heen moest maar hoopte niet naar binnen.
‘Hallo?’ vroeg hij in de duisternis.
Geen antwoord. Remi keek rond en zag de silhouet van de bestelwagen, mooi geparkeerd aan de overkant van de rails. De man was er dus al. Waarom antwoordde hij dan niet?
‘Hallo?’ probeerde Remi nogmaals.
‘Zo, je bent er,’ klonk er plots achter hem.
Remi schrok van de stem en draaide zich om. Hij zag de man staan.
‘Heb je het bij je?’ vroeg de man.
Remi knikte. Zijn hart klopte in zijn keel.
‘Goed zo. Mag ik?’ ging de man verder.
Remi tastte in zijn zakken en haalde het pakketje tevoorschijn. Hij overhandigde het. In het schijnsel van de opkomende maan zag hij de man glimlachen. Hij vouwde het keukenpapier open, maar hield het echter te hoog, zodat Remi de inhoud niet kon zien. De man knikte tevreden.
‘Je hebt je werk goed gedaan jongeman,’ zei hij. ‘Ga nu maar naar huis.’
‘En het pakketje?’ vroeg Remi verbaasd.
De man antwoordde niet maar draaide zich om.
‘Het pakketje?’ vroeg Remi nogmaals.
De man stapte op zijn gemakje naar de donkerblauwe bestelwagen.
‘Hé, meneer!’ riep Remi, en hij liep hem achterna.
De man opende de deur.
‘Wacht!’
Maar de man negeerde hem en stapte in. Vervolgens startte hij de motoren en reed hij weg.
Remi vloekte. Wat deed die man? Maar snel drong het tot hem door dat hij zich had laten vangen. Het was een valstrik! Die man was niet de man waarover zijn vader het had gehad, die man was gewoon de vijand! Die brief kwam niet van zijn vader, maar van hem! Maar hoe wist die man van het pakketje? Of was het wel de man waarover zijn vader het had gehad, maar was hij gewoon uit op het pakketje. Hoe dan ook, Remi moest het pakketje terugkrijgen, voordat de échte man (als deze man het niet was) waarover zijn vader het had gehad naar hem kwam. Remi sprong op zijn fiets en ging de bestelwagen achterna. Hij had beter moeten weten!
Remi wist dat hij de bestelwagen nooit zou kunnen inhalen op zijn fiets. Hij had namelijk nog steeds een schub in zijn handen. Maar hij kon het wel proberen. Hij zag de bestelwagen nog net de bocht omgaan en volde hem. De bestelwagen reed de stad uit! Steeds verder van Remi zijn huis. Remi had wel geluk, aangezien de steenweg waarop de bestelwagen reed heel de tijd rechtdoor was tot de volgende stad. Maar het had ook nadelen, want zo kon de man ook hem zien.
‘Zeg dat het niet waar is!’ riep de man in de walkietalkie.
‘Wat?’ vroeg de man aan de andere kant van de lijn.
‘Die kleine volgt mij!’ riep hij.
‘Maak hem af.’
‘Wat? We gingen toch niet meer moorden sinds Werner?’
‘We zijn in onze opzet geslaagd. Morgen zijn we het land uit. We worden echt niet meer gepakt hoor!’
‘Ik wil hem niet vermoorden!’
‘Maar je wilt wel helpen om dat spul te stelen?’
‘Denk je dat ik dat wil? Denk je dat ik dit allemaal vrijwillig doe? Ik wou het liefst met mijn vrouw en kinderen verlost van dit alles op een verlaten eiland zitten. En ik wil geen bloed aan mijn handen!’
‘Oké dan. Dan doe ik het. Stop achter de eerste bocht en doe de koffer open.’
De man die in de koffer zat (daar zat hij zodat Remi hem niet zou zien tijdens de afspraak tussen hem en de man die volgens hem erop moest toezien dat hij zijn taak goed deed) haalde zijn pistool alvast uit zijn broekzak.
Er zijn nog geen reacties.