Kayït pikte in de plastic vuilniszak en scheurde er een gat in met zijn snavel, daarna bekeek hij zijn buit. Hoewel het meeste plastictroep was, lag er toch nog wel wat interessant in, in de vorm van een stuk vlees en oud brood. Hij haalde het half verrotte vlees eruit en begon aan zijn feestmaal, het vlees was inmiddels taai geworden, maar had nog de prima smaak van geroosterd vlees. Kayït begreep eigenlijk niet waarom de Rechtlijven hun vlees altijd moesten verwarmen, je kon het toch ook koud eten? Maar het gaf wel een betere smaak aan dan aan zo’n karkas waar hij meestal zijn portie uithield. Na het vlees te hebben opgegeten, keek hij naar het brood en wou er net aan beginnen, toen hij besefte dat het vlees wel genoeg was geweest. Hij had geluk gehad dat hij een zak tegen was gekomen, aangezien de Rechtlijven meestal hun afval in grote bakken deden nu. Kayït kon het brood meenemen voor de rest van de zwerm, maar dat werd niet geaccepteerd. De kraaien moesten voor hun eigen eten zorgen en eten meebrengen voor elkaar werd gezien als iets zieligs en iets lafs. Kayït had die blunder al eens begaan en in plaats van het aan te nemen had zijn zwerm hem uitgelachen en bespot. Hij kraste verdrietig bij die herinnering en besloot het brood te laten liggen. Hij sperde zijn zwarte vleugels uit en vloog naar de grauwe hemel toe, net zo lang totdat hij vloog onder de Wolkengrens en hij nam richting aan naar de boom waar de leden van zijn zwerm nu hoorde te verzamelen. Gelukkig was hij in de buurt gebleven en al snel zag hij de lange eik staan. Het was niet de enige eik in de straat, die namelijk vol stond met bomen, maar Kayït herkende zijn boom meteen vanuit de hoogte. Hij daalde neer en landde op de bovenste tak, daarna hupte hij twee takken omlaag en kwam de leider van zijn zwerm tegen. Walda zat net haar verenkleed te poetsen en keek op toen hij naast haar sprong, haar lichtblauwe ogen schitterde rustig en vriendelijk naar hem. “Hé Kayït, fijn dat je weer terug bent’’ zei ze en ter begroeting haalde ze haar snavel door zijn borstveren heen, Kayït deed hetzelfde bij haar. De begroeting betekende dat alles goed was. Kayït keek naar beneden en zag door de takken heen twee kraaien op de grond. Hij kon ze niet herkennen vanaf deze hoogte, maar hij wist dat zijn zus er niet bijzat. Zij was de enige kraai die hij zelfs vanaf negen meeuwlengtes kon herkennen, misschien zelfs wel van verder. Kayït begon zijn verendek te poetsen, wat door het wroeten in de zak verfomfaaid was geraakt. Nadat hij zijn laatste veer had glad gestreken, stak hij zijn kop in de lucht en sloot zijn ogen. De wind waaide door zijn veren heen, maar het was nog altijd beter dan met je veren in de rotzooi zitten. Om hem heen hoorde hij de stadsgeluiden, waar hij mee opgegroeid was en zo aan gewend was. Zelfs van de Glimbeesten keek hij niet meer op, hij ging enkel aan de kant als er een op hem af kwam stuiven. Kayït begreep de Rechtlijven niet, waarom gingen ze in die beesten zitten? Ach, Rechtlijven waren nou eenmaal rare wezens. Kayït grinnikte bij die gedachte, “Wat is er?’’ ’vroeg Walda verbaasd. “Rechtlijven, ik moest aan hun denken” legde Kayït uit, hij keek opzij en zag Walda ook glimlachen. “Ik snap het” mompelde ze. Plotseling keek ze de andere kant op en Kayït volgde haar blik, drie al wat oudere Rechtlijfjongen kwamen naar de boom toe rennen, ze zwaaide met stokken in hun voorpoten. “Wegwezen!’’ riep Walda en ze volgde meteen haar eigen voorbeeld op. Kayït volgde haar en ook de twee kraaien op de grond vlogen luid krassend op. Achter hun klonk het geschreeuw van de Rechtlijfjongen,. Nu de twee kraaien die net nog op de grond zaten, naast hem vlogen, herkende hij ze. Het waren naast hem de andere twee mannetjes, Siëgo en Ra. De zwerm bestond uit zes kraaien, hijzelf, zijn zus Finga, Walda, Siëgo en Ra en dan ook nog de oude Cadi. Cadi was al zo oud dat ze moeite had met vliegen, meestal vloog ze dus van boom naar boom. Kayït maakte zich zorgen over haar, hoe oud en raar ze soms was, was ze wel aardig en wijs. Kayït wou haar nog niet kwijt, geen idee hoe hij daar over moest komen. Plotseling daalde Walda weer en ze landde op een dak. De rest ging naast haar zitten en wachtte af. Kayït zag Walda bezorgt kijken en merkte dat ze nadacht. “Ra, zoek Finga en Cadi op en breng ze hierna toe. Ondersteun Cadi als ze hulp nodig heeft’’ beval ze opeens de sterke Ra. Ra knikte en vloog weg, zijn bijzondere lichtgrauwe buik ging vlak over Kayït heen. Kayït keek hem na en richtte toen zijn blik op het pad van de Glimbeesten. De Rechtlijven liepen zonder ergens op te letten langs elkaar heen, druk in zichzelf bezig of met de glimmende dingen waar ze altijd druk mee aan het priegelen waren. Daarna keek hij naar de lichtblauwe hemel, waar een enkel wolkje langs dreef. Hopelijk waren zijn zus en Cadi niet ver weg en kon Ra hun vinden. Kayït liet zijn blik langs de hemel gaan en wachtte op de gestalte van drie andere kraaien. Even kwam er niks en leek het alsof de lucht altijd leeg was, en toen klonk er gekras van achteren. Kayït draaide zich om en zag de gestalte van drie kraaien, maar twee ondersteunde er een. Kayït deed vlug een sprong naar achteren en keek toe hoe ze op het dak landde. Cadi hijgde en ze zag er moe uit, geschrokken rende Kayït naar haar toe, maar Finga hield hem tegen. “Ze is oké, ze heeft enkel rust nodig” zei ze en Kayït stond stil. Wanda kraste en alle vijf de kraaien keken haar aan. “Ik ben blij dat alles oké is” zei ze en richtte haar blik toen op Finga en Cadi, “Maar we gaan verhuizen, de Rechtlijfjongen worden met de dag gevaarlijker, straks raken ze iemand van ons nog echt. Dat zal ik me niet zelf niet vergeven” Hoewel de zin toch streng was uitgesproken, de laatste woorden waren gefluisterd. Finga liep naar Walda toe en legde haar vleugel op diens schouder, “Kop op, we vinden vast wel een goede plek, een plek waar geen Rechtlijf ons lastig valt” Kayït wist zo’n plek wel, “Het bos” zei hij prompt en het was alsof hij pas na het uitspreken van dat woordje zijn denkvermogen terugkreeg. Walda keek hem woest aan en Kayït voelde zich klein. “Hoe vaak moet ik nog zeggen, in het bos zijn meer gevaren dan hier. Rechtlijven jagen ons achterna hier, maar niet om op te eten, in het bos jagen ze je ook achterna, maar wel om op te eten” vertelde ze, haar ogen flikkerde van woede. Ze kwam dichterbij, als een roofdier die naar zijn prooi sloop, “Katten in stad zijn slap, katten bij de bossen zijn ware vijanden voor ons” Het was alsof Walda alle gevaren van het bos ging opnoemen. Kayït knikte, “Ik weet het, maar ik heb gehoord dat het ook prachtig is. Dat je daar vrij bent van alles. De drukte en het lawaai hier, die zijn daar niet. Daar kunnen we blijven op een plek, hoeven we niet steeds weg te vluchten” zijn stem klonk verzekerde dan hij was, maar toen Walda hem nog kwader aankeek, voelde hij de angst weer. Walda was niet vaak kwaad, streng wel, maar niet kwaad. Hij was te ver gegaan. “We gaan nooit naar het bos toe” besloot ze en richtte haar blik weer op de rest. “We gaan, volg me”. ze keurde Kayít geen blik meer waardig en vloog weg van het dak. De rest volgde haar, Kayït wachtte even en sloot toen aan. Finga hield in en wachtte op hem, "Waar zat je met je kop? Bij de eeuwige vlucht soms?'' vroeg ze aan hem, ze keek hem aan, "Waarom ken je de gevaren van het bos niet?'' vervolgde ze. Kayït keek haar boos aan, "Het zou een stuk helpen als ik er mocht komen" siste hij terug en versnelde zijn slag. Hij wou even niet spreken, zelfs niet met zijn zus. In het bos had je meer kans op een eeuwige vlucht dan in de stad, dat zei iedereen altijd. Maar was iedereen dan in het bos geweest? Van zijn zus wist hij het zeker, van de rest niet. Woedend ging hij buiten de groep vliegen en weerde zijn kopje af toen Finga weer voorbij kwam. Hij wou nu even niet meer praten met haar of de anderen. Walda vloog voorop en bleef doorvliegen, zonder een woord te zeggen. Dat deed ze meestal als ze bezorgd was. Kayït keek onder zich en zag hoe de al grote nesten van de Rechtlijven plaatst maakte voor nog hogere nesten, de groep zwenkte opzij en vloog langs de rechtstaande gebouwen die bijna boven de wolkengrens uitstaken. Rechtlijven hoorden niet in de wolken te zijn, maar toch deden ze het. Kayït had gehoord over ijzeren vogels zo groot als twee Rechtlijf nesten en misschien wel groter. Hij ze zelf wel eens gezien, maar van ver af. Ze sloegen niet met hun vleugels, geen enkele keer en ze maakte zelf een streep van wolken. Kayït merkte dat hij achterbleef en versnelde zijn kracht terwijl hij kraste naar de andere. Zijn zus en Ra kraste terug, hij ondersteunde samen met Siëgo Cadi. Kayït vloog onder een tak van een lange plataan door en zag dat Walda richting de volgende plataan ging. Deze was wat kleiner dan die waar hij net onder door vloog, maar had al een flink postuur en de takken in zijn kruin waren zo lang dat er een bijna de zo’n glanzend gat van het Rechtlijfnest aanraakte. Die gaten waren niet echt gaten,Kayït had wel eens bij een gezeten en gezien dat het gesloten was door een glanzende laag. Hij kon naar binnen kijken en zichzelf wel eens zien, maar het was gevaarlijk, Kayït had een spreeuw tegen een van die glanzende beschermers zien vliegen en op de grond zien vallen. Na wat stuiptrekkingen had het beestje dood op de grond gelegd dood. Kayït had zijn natuur gedaan en was aan de dode vogel begonnen. Soms wist hij niet zo goed of dat echt hoorde, maar zijn moeder had hem geleerd dat dat hun taak was in de natuur. Walda gekras liet hem opkijken en hij zag dat de rest van de groep al verspreid in de takkenbos van de plataan zaten. Hij landde naast Finga en zocht Walda, ze zat een tak hoger, tussen de lichtgroene bladeren van in. Ze had hem geroepen, wat misschien betekende dat ze niet meer kwaad was op hem. Toch ging hij de conversatie niet aan en ging zijn veren poetsen. Dit was waarschijnlijk hun nieuwe plek dus. Kayït gluurde onder zijn vleugel door en zag dat ze omringd waren met de hoge nesten, maar ook met enkele andere bomen. Toch was het niet het bos. Kayit slaakte een zucht en begon aan zijn borst. Hij kon zijn zus niet achterlaten, anders was hij allang gegaan. De nieuwe plek was wel goed, dacht hij, maar de hoge nesten gaven hem een wat opgesloten gevoel. Als hij naar links of rechts keek dat maakte niet uit, bij beide richtingen zag hij de lichtgrijze dingen. Enkel vooruit zag hij de Zwarte Streep samen met de verhoogde Grijze Strepen en de verte, maar dat gaf wel een beter gevoel. Kayït draaide zich om en keek naar het einde van de Zwarte Streep, ergens daar achter moest het bos zijn, hij kon het voelen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen