Proloog
Het was allemaal begonnen met een dans. Ironisch eigenlijk, dacht Thomas, want hij kon helemaal niet dansen. Maar die avond had hij meer op dan alleen bier: hij had zich gewaagd aan tequila, wodka en aan iets waarvan hij de naam niet wist en wat hem na de eerste slok al duizelig had gemaakt.
De kroeg was overvol geweest. De mensen drukten tegen hem aan alsof ze hem allemaal wilden omhelzen en hun stemmen vermengden zich met die van zijn vrienden. Onverstaanbare woorden, losstaande klanken, en toch maakten ze Thomas gelukkig. Het uitgaansleven was een wereld op zich, een wereld die niet afhankelijk was van de zon of van het weer of van de tijd die je in het leren van een tentamen stopte. Het was een wereld die draaide om een as van alcohol, een wereld waarin oorlogen in enkele vuistslagen werden beslecht, een wereld waarin felle lichten feest betekenden in plaats van ambulances of politie.
En er waren meisjes. Thomas kende elk type: de langbenige schoonheid met bruin haar, rode lippenstift en witte tanden die er door een godheid zelf ingezet leken te zijn, hetzelfde type in het blond, de brutale zwartharige met kortere benen maar grotere borsten en de roodharige slanke met sproetjes op haar wangen en haar hand al half in zijn broek. Hij had ze allemaal van zich afgeduwd. Hij hield niet van meisjes die op hem afkwamen met het doel om weer een zoveelste weerloze jongen te scoren op basis van zijn libido. Als hij iemand wilde, zorgde hij daar zelf wel voor.
Toch was zij op hem afgestapt. Ze droeg een kort broekje en een shirtje dat een streep van haar buik liet zien, maar het geheel werd afgezwakt door haar afgetrapte gympen. De enige make-up die ze droeg, was mascara. Dat had ze hem later verteld, want het was hem totaal niet opgevallen.
‘Ik wil dansen,’ had ze gezegd, hees van het geschreeuw dat ze eerder op de avond had moeten gebruiken om zich bij vriendinnen verstaanbaar te maken. Haar armen lagen al op zijn rug voor hij kon bedenken welke grap hij zou maken.
Ze brandden door zijn shirt. Niet als vlammen of als een te hete waterkoker, nee, ze brandden als een haardvuur waar je je handen in de winter boven houdt.
Hij dacht alleen aan die handen toen hij antwoordde: ‘Ik ook.’
Die avond stopte de dans niet. Dat kwam pas maanden later, nadat ze door donkere tunnels en lichte weilanden hadden gedraaid, want totaal onverwacht trok zij hem een afgrond in, erop gokkend dat hij de val niet zou overleven.
Natuurlijk had zij het mis gehad.
Maar dat betekende niet dat hij ooit weer naar boven was geklommen.
Reageer (2)
Dit klinkt ontzettend goed! Ik ga dit verhaal zeker lezen
1 decennium geledenLiefs, Margot
'Ze brandden door zijn shirt. Niet als vlammen of als een te hete waterkoker, nee, ze brandden als een haardvuur waar je je handen in de winter boven houdt. '
1 decennium geledenAh, weer zo'n mooie zin.
Ik ben heel erg benieuwd! Je hebt een idioot fijne schrijfstijl