Een verhaal dat zich afspeelt in een spookstad.

Toe maar

De wind blies een bol buitelgras langs en het ruisen ervan door de kieren van de deuren in huizen en het zachte stuiteren van het gras op steen, was het enige dat er te horen was.
‘Kom naar mij, mijn vriend… Kom naar mij. Ik zal over je waken, kom. Naar mij.’
Een zachte, zoete stem werd meegevoerd op de wind, dwarrelde door de verlaten straten zoals het buitelgras en loste uiteindelijk op in het nietige van de lucht.
Enigszins verward stond er een reiziger in de straten. Hij droeg een grote rugzak en een paar stevige wandelschoenen. In zijn linkerhand hield hij een inmiddels lege literfles en staarde naar de verlaten stad.
‘Wie is daar?’ vroeg hij toen de zangstem hem vanuit een onbekende hoek toezong. ‘Is hier iemand?’
‘Kom naar mij. Ik zal over je waken.’
De reiziger, een jonge vent van nog geen dertig jaar, deed een paar passen naar voren, haast betoverd door de stem. Iets in hem zei dat hij die weg niet moest volgen, maar de stem bleef hem achtervolgen, aan hem trekken en duwen tot hij midden op een plein stond. Het was al net zo verlaten als de rest van de stad.
De man streek door zijn lange, blonde haar en keek verwachtingsvol om zich heen. Ook was hij angstig, maar dat probeerde hij niet te tonen tegen de onzichtbare die zojuist had gezongen.
Er was echter niets. Niets om hem te vertellen wat er gaande was, niemand die hem stond op te wachten, hoewel hij toch een stem had gehoord. De jonge reiziger pakte angstvallig zijn fotocamera en hield die met de lens naar voren gericht tegen zijn borst, alsof het een wapen was dat hem in een doodsstrijd zou kunnen bijstaan. Dat was niet zo, maar hij moest íéts in handen hebben.
‘Ga weg!’ riep hij. ‘Wie je ook bent.’
‘Ik zal over je waken… kom naar mij.’
Hij deed toch een stap naar voren, tot hij voor een grote put stond. Was deze er al die tijd al geweest? Hij wist het niet en die twijfel beangstigde hem.
‘Toe maar…’ klonk het zangerig in zijn hoofd en hij zette zonder aarzelen een voet op de rand van de put en staarde de diepte in. Hij liet zijn rugzak los en die tuimelde naar omlaag, stootte enkele keren tegen de rand van de put voor hij in een rechte lijn omlaag bleef vallen. Er klonk geen plons.
De reiziger stond intussen met beide voeten op de rand en keek naar de hemel boven zijn hoofd.
‘Waar ben je dan?’ vroeg hij zacht voor hij zijn voet optilde en zich in de put liet vallen. Hij stootte niet tegen de wanden en bleef vallen en vallen en vallen terwijl de mysterieuze stem zachtjes lachte en verder zong.
Kom naar mij, mijn vriend… Kom naar mij. Ik zal over je waken, kom. Naar mij. Bij mij is het veilig, toe maar, spring… Kom maar, mijn vriend. Spring.’

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen