Foto bij Schrijfwedstrijd Heimdall ~ Opdracht 2

Ik herinner me nog dat ik het eerst niet meteen gezien had. Nietsvermoedend was ik de gang door gelopen met een kom muesli in mijn handen en een tijdschrift onder mijn arm. Toen ik de woonkamerdeur door liep, hing mijn verstand nog ergens in de gang. De plant! zei het. Kijk naar oma’s plant! Hij is do-
Mijn gedachtegang werd abrupt onderbroken door mijn shocktoestand. De kamerplant die altijd op mijn grootmoeders salontafel gestaan had en na haar overlijden aan mij toevertrouwd was, liet zijn armpjes treurig hangen. Witte bloemblaadjes lagen om hem heen als een sneeuwtapijt en ik voelde mijn ademhaling versnellen in mijn borstkas. Dit kon niet echt gebeuren. Dit wás niet aan het gebeuren. Het moest wel een droom zijn.
Die plant was ouder dan ik. Als er visite was, werd er steevast gevraagd of hij van plastic was. Soms staarde ik er een kwartier naar terwijl ik me af vroeg hoe hij in godsnaam zo lang kon leven.
Maar daar stond hij dan opeens met verdroogde, bruine blaadjes in zijn beschilderde bloempot. Paniekerig controleerde ik de potgrond. Ik had hem water gegeven. Dan kon er toch niet aan de hand zijn? Water en zonlicht, dat was alles wat planten nodig hadden, toch?
‘Wat is jouw probleem?’ beet ik naar de plant terwijl ik wanhopig naar een teken van leven zocht tussen de dode blaadjes. Mijn ogen prikten al en mijn mond vertrok tegen mijn wil tot een pijnlijke grimas. ‘Je hebt een verdomde hittegolf overleefd, waarom zou je uitgerekend nu doodgaan?’
Je staat tegen een plant te schreeuwen, merkte een stemmetje achterin mijn hoofd op. Je wordt gek.
Maar ik voelde de krop in mijn keel groeien en had opeens alleen nog maar zin om te huilen. ‘Dit kan niet,’ legde ik de plant zo kalm mogelijk uit terwijl ik op mijn kniëen ging zitten op de koude betegeling. ‘Je was vroeger van mijn grootmoeder, weet je. Ze is vorig jaar overleden en jij bent alles wat ik nog van haar heb.’ Een bittere traan rolde over mijn wimperrand, maar ik hield de rest binnen, al trilde mijn lip en draaide mijn hoofd. ‘Ik heb je iedere dag water gegeven. Zij ook. Je hebt nooit iets te klagen gehad.’ Ik wachtte even, alsof ik reactie verwachtte. ‘Dus laten we het zo doen: ik ga extra water voor je halen en dan blijf jij leven, ja?’

De komende twee dagen bracht ik door op de grond van de gang, op ooghoogte van de stervende plant waar ik zachtjes tegen praatte.
Ik wist dat ik op moest geven. Dat ik de witte blaadjes samen moest vegen en de bloempot leeg hoorde te kieperen in de vuilnisbak.
Maar de plant deed me denken aan mijn grootmoeder, die langzaam weggezakt was uit het leven in een wit bed terwijl ik haar nog om probeerde te praten, probeerde uit te leggen waarom we haar nodig hadden.
‘Niet opgeven,’ had ik naar haar gefluisterd.
‘Niet opgeven,’ fluisterde ik naar de plant. ‘Alsjeblieft niet opgeven.’ Zuchtend schoof ik de pot naar het reepje zonlicht dat binnen viel door het hoge raam. ‘Ik hield van haar, weet je,’ zei ik. ‘Heel erg veel. Mijn moeder is nooit thuis en oma was mijn beste vriendin. Zonder haar ben ik zo alleen en nu… zit ik hier te praten tegen een plant.’ Ik grijnsde door de tranen heen en legde mijn hand tegen de keramieken pot.
Ik wist wat ik moest doen.
Ik had dit eerder gedaan. Al was dat met een grootmoeder en niet met een plant.
Dus ik hapte naar lucht, beet op mijn lip, sloot mijn ogen... en liet het los. Het leven gaat verder en soms moet je dingen loslaten, ook als je ze het liefste bij je zou willen houden. Ik zette de ene voet voor de andere en liet het intense verdriet langzaam wegebben als een golf die terug naar zee ging. Bleef in- en uitademen. En hoopte op een dag waarop het minder pijn zou doen.

Die dag kwam.
Het was een zonnige zaterdagochtend, nog net geen zeven uur, en ik had mijn beste vriend opgebeld. We stonden schouder aan schouder in de achtertuin vlak bij de vijver, ik met de plant stevig in mijn handen geklemd. ‘Bedankt dat je wilde komen,’ fluisterde ik naar Tom. Pas toen ik zijn auto de oprit op had horen rijden, had ik durven geloven dat hij echt zou opstaan voor een plant. Maar het ging om meer dan een plant. Het ging om mijn grootmoeder.
‘Geen probleem,’ fluisterde hij terug, voorzichtig glimlachend.
We strooiden de aarde uit in de tuin omdat ik wist dat oma dat ook gedaan zou hebben. ‘Dan groeit er iets nieuws uit,’ zou ze gezegd hebben.
Ik veegde mijn ogen droog en keek op zodat ik Tom in de ogen kon kijken. ‘Dan groeit er iets nieuws uit,’ zei ik en opeens kleurden de tranen de werkelijkheid opnieuw zout.
Hij drukte me tegen zich aan en streek met zijn handen over mijn schouders. Hij suste me, troostte me, warmde me. En toen ik na een kwartier op mijn tenen ging staan om hem te kussen, glimlachte ik – omdat ik wist dat we dankbaar moesten zijn dat we hier gewoonweg stonden met een hartslag in onze borstkassen en lucht in onze longen, en we lééfden ondanks alles.

This is the start of something new. You are the start of something new. – Ed Sheeran / This

Reageer (2)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen