10 - Man op het bankje
‘Ik begrijp nog steeds niet dat je die broek gekocht hebt, schat. Ze is knalroze.’ Een man tegen zijn vrouw. Twee kinderen huppelen achter hen aan. ‘Dat is nu eenmaal in de mode.’ Ik zie hoe de man met zijn ogen rolt. Hij is duidelijk geen grote fan van roze. Het hangt er natuurlijk van af welk soort roze, maar dat kan ik niet zien. Ik kan de kleur niet zien doorheen het zakje dat de vrouw draagt. En wat zou ik er ook van moeten weten, ik ben zelf een man.
Niet veel later slaat de man zijn arm om die van de vrouw. Elk hebben ze een van hun kinderen aan hun andere arm. Het ziet er een perfect gezin uit. De liefde overwint blijkbaar de afschuw voor de kleur roze.
***
Mijn ogen richten zich op een stelletje dat schuin tegenover zit. Het meisje zit op de schoot van de jongen. Openlijk zitten ze elkaar af te lebberen. Ik wil niet blijven kijken, maar ik doe het toch. In mijn tijd was er van zo’n openlijke toestanden geen sprake. Het is vreemd als je er even bij stilstaat. Er verandert zo veel over de jaren heen. Als ik nu vergelijk met tien jaar geleden, dan zijn er ontzettend veel dingen veranderd. Maar als ik nu vergelijk met vorig jaar, dan lijkt de wereld behoorlijk stabiel gebleven te zijn. Dat is het nu net. Zo’n verschillen kan je niet van het ene jaar op het andere zien. Er is een veel grotere periode nodig. Toch verschilt vorig jaar vast met het nu. Alleen zien de mensen het nog niet.
Ik kijk weg naar links. Vlak naast me zit ook een stelletje. Althans, dat vermoed ik toch. Het is een schril contrast met het stelletje schuin voor me. Ik wil niet luisteren naar wat er naast me gezegd wordt, maar af en toe bereiken zinnen ook mijn oren. Ik hoor het meisje af en toe snikken. Ah, wat is de liefde een vreemd iets.
***
Ik hou best van het winkelcentrum. Je ziet er heel wat mensen, maar niet iedereen ziet jou. Ik vind het leuk om op dit bankje te zitten en gewoon voor me uit te staren. Natuurlijk denk ik aan alles, maar tegelijkertijd worden mijn hersenen ook afgeleid door de dingen die ik zie. Ik zie een bejaard koppel langzaam voorbij de etalages wandelen. Ik zie kleine kinderen heen en weer rennen met een suikerwafel in hun handen. Ik hoor pubers veel te luid lachen. De wereld blijft altijd leven. De wereld staat nooit stil, ook al staat jouw eigen wereld stil.
Mijn buik maakt een rommelend geluid. Mijn buik heeft honger, maar zelf word ik misselijk bij het denken aan eten. Wanneer heb ik voor het laatst deftig gegeten? Ik weet het zelf niet meer. Ik maak Marie wijs dat ik overdag warm eet met de mensen van kantoor, zo eten we ’s avonds slechts een boterham met een soepje. Ze gelooft me wanneer ik zeg dat ik vol zit na een boterham. Het is een wonder als ik hem nog binnenhoud ook.
Ik wil niet dat ze me zo zwak ziet. Ik wil niet dat zij voor mij moet zorgen. Ik wil niet dat ik afhankelijk word van haar. Ik wil niet ziek zijn, ik wil niet sterven. Ik wil niet eerder dan haar sterven. En dat bedoel ik niet egoïstisch. Ik wil haar niet achterlaten. Ik wil niet veranderen van haar levenspartner naar een leegte die haar elke dag zal kwellen. Nee.
Er zijn nog geen reacties.