Ik vraag me af of je aan me denkt. Ik vraag me af of je me mist. Ik vraag me af of ik je gedachten vul als je in je bed ligt en de slaap niet onmiddellijk kan vatten. Ik vraag me af of ik overdag in je hoofd ben. Ik vraag me af of dingen je aan me doen denken.
Ik vraag me af wat je denkt, wat je voelt en wat er in je omgaat. Hoe gaat het met je? Ik vraag me af of je aan ons denkt, aan de momenten die we beleefden. Ik hoef niet te denken over je tranen. Ik vermoed dat ze er niet meer zijn, nooit geweest zijn. Ik weet dat ik de enige ben die elke dag en elke nacht een beetje breekt - en af en toe de tranen over haar wang voelt stromen.

Ik denk aan onze eerste ontmoeting, aan onze eerste kus en aan je handen die voorzichtig onder mijn truitje gleden. Ik denk aan het doen van gekke dingen onder invloed van ons favoriet alcoholisch drankje en aan het zoeken naar nachtwinkels. Ik denk aan de nieuwjaarskus. Ik denk aan het kussen in de auto met de toevallig perfecte muziek op de achtergrond. Weet je nog dat je me vertelde dat er zo’n passie zat in die eerste echte kus? Ik denk aan de tranen van geluk. Ik denk aan het uittrekken van je kleren en aan mijn handen die je lichaam strelen. Als ik mijn ogen sluit, zie ik het allemaal weer voor me. Ik voel ook jouw handen, jouw armen. Warmte.
Ik denk aan de badkamer verlicht door kaarsjes. Ik zie het bad met schuim waar ik nooit genoeg van kreeg. Je handen wrijven zeep over mijn rug. Maar ik denk ook aan de minder geslaagde valentijn. En aan de doos snoepjes die ik nog altijd staan heb en die nog niet op zijn en aan het feit dat ik niet weet of ik ze nog durf opeten. Maar ik kan ze onmogelijk weggooien. Ik denk aan de tien pagina’s lange brief die ik schreef en aan mijn eerlijke maar kwetsende woorden die deze bevatte.
Ik denk aan de post-its die je schreef. Ik weet niet hoe ik ze onder ogen kan komen. Ik kan niet zonder jou. Ik hou van je. Je bent mijn alles. Je bent mooi. Ik weet niet of ik de confrontatie ermee aan zal kunnen, maar ik kan er ook niet naast kijken. Ik kan het niet negeren als mijn blik er op valt. Tijd zal me raad moeten geven.

Ik kan voelen hoe je je arm om mijn middel slaat en me dichter tegen je aantrekt. Ik zie mezelf omhoog kijken naar je gezicht. Daar zie ik je groenblauwe ogen die me die ene blik toewerpen. Die verliefde blik die me keer op keer deed beseffen dat je me echt graag zag, die me doet beseffen dat dit geen droom is (of was). Ik wil niet geloven dat die blik echt helemaal uitgedoofd is. Niet dit alles kan weg zijn, toch niet alsof het er nooit geweest is.
Ik hoor je lachen om mijn sarcastische en misschien soms ongepaste opmerkingen. Daar hield je van, van mijn oprechtheid, mijn ongeremde eerlijkheid, mijn manier van verwoorden die vaak te direct was. Ik hoor die hartige, luide en gemeende lach die ook mij aan het lachen bracht. Ik voel je arm om mijn lijf als ik in bed lig. Ik kan voelen hoe je je dichter tegen me nestelt en zo in slaap valt. Ik voel je benen tegen die van mij. Ik voel je huid en je warmte. In werkelijkheid wikkelt de eenzaamheid zich rondom me ’s nachts. Maar uiteindelijk zal dat wel wennen - alles went, uiteindelijk.
Ik denk aan de onverwachtse brandcontrole en het geklop op de badkamerdeur van een ongekend persoon. Ik denk terug aan het liggen op een matras op de grond, aan het zitten op een bureaustoel en op mijn bureautafel. Ik denk aan de ‘pita’ die we gingen halen ’s avonds laat. In mijn hoofd speel ik zo veel gesprekken keer op keer opnieuw af. De goede, de slechte. De emotionele, de grappige. De zinloze. De discussies over de niet zo gratis cola in de Pizza Hut, een date die nog geen date was.

Denk je ook nog wel eens aan dat soort dingen? Ik mis die dingen. Al deze goede momenten (en ook de slechte) wijzen er alleen maar op hoe echt alles wel niet was. Dit is/ was liefde. (Dwing mij niet om hier een tijd te kiezen). En echte liefde, die vindt vroeg of laat wel een weg. Daar wil ik in geloven.
Ik vraag me af of het zielig is dat deze dingen doorheen mijn hoofd spoken. Ze duiken op in mijn hoofd op de meest onverwachte momenten. Ik denk aan je als ik ga slapen, ik denk aan je als ik wakker word en daartussenin droom ik over je. Dat maakt het wakker worden in de realiteit alleen maar lastiger, pijnlijker. En overdag is het lastiger.

Ik denk aan je onder de douche. Ik denk aan je bij het gebruiken van die ene douchegel. Ik denk aan je als ik aan het autorijden ben, dan ga ik terug naar al die keren dat ik in mijn auto naar je toe reed. Ik denk aan je als ik aan het eten ben. Ik denk aan je als ik stil sta bij de kleur groen. Groen zoals je kamer die ik mis. Ik denk aan je als ik die ene handtas gebruik, die ene die volgens jou veel te groot was en die ik constant tegen je benen duwde. Ik denk aan je als ik zalm zie. Ik denk aan je als we op de snelweg een bordje passeren met de naam van je woonplaats. Ik denk aan je als ik die zwarte jeans draag die ik samen met je kocht. Ik denk aan je als ik bepaalde kleren draag. Die in jouw ogen sexy kleren. En kleren die je het liefst zo snel mogelijk van mijn lijf wilde scheuren. Ik weet niet hoe ik die ene roze pyjamabroek nog zal kunnen dragen als ik weet dat ook jouw benen, jouw kont die om zich hebben gehad. Ik hoef ook geen appelflap te proeven. Zo ver reiken mijn gedachten aan je.

Ik denk aan je als ik cola drink. Een gewoonte die ik van je overgenomen heb. Het zijn die kleine dingen die me aan jou doen denken. Het zijn die kleine dingen die nog het meest pijn doen. Net als kleine messteken die overal in mijn lijf genadeloos prikken. Ik denk aan je als ik het pakje sigaretten in mijn handen houd en me af vraag of ik er eentje ga oproken of niet. Al heb ik mijn principes, het is iets wat je me onbewust geleerd hebt, het kalmerend effect ervan. Het doet me aan jou denken. Ik wil mijn onrustige hartslag onder controle krijgen, want ik word gek van mezelf. Maar ik kan mezelf niet kalmeren. Ik mis zelfs alle dingen die we nog konden doen, die ik nog wil doen met je. Ik kan al die dingen niet neerschrijven. De lijst is eindeloos. Zinloos.
En het ergste van dit alles: ik denk aan je als ik mezelf zie in de spiegel, want alles aan mij doet me ook aan jou denken.

Misschien denk jij hier totaal niet aan en is het alsof deze dingen nooit gebeurd zijn, liggen ze al ver achter je. Misschien betekende het allemaal toch niet zo veel voor je dan dat je me liet geloven. Misschien heb je mijn rekkertje, sjaal en de trui die ik je cadeau gaf weggegooid of ver weg opgeborgen, om zo te kunnen doen alsof ze er niet zijn - alsof ik er nooit geweest ben. Misschien is het kaartje dat ik je voor nieuwjaar schreef al lang verbrand. Ik wou dat ik me niet zo veel vragen hoefde te stellen en dat ik gewoon kon geloven dat wat er was wel echt was ook al is het er nu niet. Ik wou dat je me kon zeggen dat je hart er nog steeds is.

Ik wou dat ik mijn denken kon uitschakelen, ik wou dat ik niet steeds al deze kleine herinneringen moest herbeleven in mijn hoofd. Het zijn die dingen die me doen beseffen hoeveel pijn dit doet. Ik wou dat ik mezelf niet af en toe huilend vond in mijn kamer. Ik wou dat ik niet zo vaak naar de make-up doos moest grijpen om mijn ogen op te frissen. Ik wou zo veel. Maar ik ben sterk. Ik vecht. Ik vecht voor mezelf. Ik ben nooit een opgever geweest.
Als ik aan deze herinneringen denk, voelt het alsof de grond onder me verdwijnt. Ik hap naar adem, voel een pijn in mijn borst die niet te omschrijven valt. Ik zoek naar iets om me aan vast te houden, maar ik val. Zo voelt het om aan herinneringen te denken.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen