Het jonge meisje staarde voor zich uit. Het jonge, lichtgroene gras kietelde haar blote benen, maar ze merkte het nauwelijks. Ze voerde in stilte een hevig gevecht met zichzelf. Het leven was saai, er gebeurde nooit echt iets. Voor haar bestond het eten, slapen, en werken, het was geen leven, het voelde meer als overleven.
Het was niet aangenaam, maar het was altijd dragelijk geweest. Er waren altijd wel dingen geweest die het de moeite waard gemaakt hadden, maar nu waren de belangrijkste twee in een korte tijd verdwenen. Haar beste vriendin had zich volledig tegen haar gekeerd, uit jaloezie voor haar goede relatie met hun beste vriend.
Alesia had geen zin gehad om compleet afhankelijk te worden van slechts één vriend, die niet leek te kunnen kiezen tussen de twee meisjes. Ze deed haar best om zich bezig te houden, om gelukkig te lijken. Toch liep ze verloren en was ze compleet verward door de gemengde gevoelens voor haar voormalige beste vriend. Ze voelde vooral woede, omdat hij niet eens probeerde haar terug te winnen na zijn fouten.
Ze stond op uit het niets, met een schok die de hypnose van de situatie doorbrak. Ze stormde de ladder die naast haar ouders huis stond op en liep langs de dakrand die haar dakterras omringde. Daar bleef ze lang zitten, ze keek hoe de zon langzaam onderging en bleef ook zitten in het schemerdonker. Haar gedachten dwaalden af naar overal en nergens en vervaagden in een mist die het grootste deel van haar gedachten overnam. Uiteindelijk sloten haar ogen zich en gaf ze zich over aan de duisternis.
Ze werd wakker en voelde meteen dat er iets niet klopte. Haar gezicht lag tegen iets hards, haar rug lag in een onnatuurlijke positie en haar benen werden niet ondersteund. Ze drukte zich op en probeerde er achter te komen waarom ze wakker was geworden. Toen herinnerde ze zich het gevoel weer, het gevoel dat ze bekeken werd. Ze volgde de blik die ze op haar licht getinte huid leek te voelen naar een donker gestalte op de hoek van de dakrand. Ze knipperde enkele keren om een scherper zicht te verwerven. Ze kon naast een gewoon gestalte in smalle kleding ook een nog een onduidelijke vorm onderscheiden.
‘Je bent wakker,’ fluisterde een zachte stem.
Alesia keek verward om zich heen. Ze trok haar benen naar haar lichaam toe en keek afwachtend naar het vreemde gestalte. Er zat iets op zijn rug, een rugzak misschien.
‘Ik maakte me al zorgen, je lag er net iets te rustig bij en je aura klopt maar zwakjes. Ben je ziek?’ Nu kon ze een mannenstem onderscheiden. Hij zette enkele stappen, opvallend sierlijk en precies, ondanks de situatie. Hij kwam dichterbij, ze kon nu vaag de grootste lijn van zijn gezicht te zien. Hij had een fijn, knap gezicht.
‘Ik ben in orde, denk ik,’ mompelde Alesia. ‘Wat…?’ Ze maakte haar vraag niet af.
‘Heb je zin om te vliegen? Dat doet je misschien wel goed? Ik heb zin om te vliegen.’
Alesia keek de jongen lang aan. Ze kon moeilijk opmaken of het een grap was of dat hij gewoon gestoord was. Ze kroop langzaam een beetje achteruit. Het was al verontrustend dat hij hier überhaupt was.
‘Kom op, niet zo verlegen.’ Hij stapte dichter naar haar toe, deze keer kroop ze niet weg. Ze keken elkaar aan in het maanlicht, hun blikken onlosmakelijk in elkaar verstrikt. Hij bood haar zijn hand aan, ze keek er even naar, maar nam het toen toch aan. Hij trok haar langzaam op haar voeten.
‘Vertrouw je me?’ vroeg hij. Ze voelde zijn warme adem op haar gezicht, zo dicht stond hij. Zijn haar was donker en stond een beetje alle kanten op. Zijn gezicht straalde daadkracht uit.
Ze reageerde niet, maar ontkende ook niet. Zijn ogen waren grijs, als een storm. Pas toen herkende ze de vorm op zijn rug, ze geloofde het dan wel amper, maar het waren onmiskenbaar vleugels. Haar hand werd langzaam opgetild, als in een droom, waarschijnlijk was het ook een droom. Ze raakte de bijna doorzichtige stof bijna aan, het voelde vreemd kwetsbaar en toch krachtig. En ze knikte.
Hij sloot zijn ogen. Langzamerhand begon ze zich gewichtloos te voelen.
‘Wil je mee?’
‘Niets liever,’ fluisterde ze ademloos.
En ze vlogen. Alesia was slecht gewichtsloos en liet zich meevoeren door hun verbonden handen. Ze ruisten langs de huizen, over dicht begroeide bossen. Het meisje hapte naar adem, haar bruine lokken wapperden achter hen aan. Een aangename kriebel in haar buik maakte haar meteen verslaafd aan het heerlijke gevoel van ultieme vrijheid.
De plaats waar ze uiteindelijk neerstreken, kon gewoonweg haar planeet niet zijn. Het was een meer met een waterval, de een constant geruis produceerde. Het meer was desondanks redelijk vlak, bijna een spiegel, waarin de bergwanden die het omringden, weerspiegeld werden. Ze voelde het maanlicht op haar huid, ze kon het bijna proeven, zo puur. De toppen van haar tenen raakten uiteindelijk de grond op een zacht, wit zandstrand. Het was te dromerig, te mooi om waar te zijn.
‘Vertel?’ vroeg ze hoopvol, haar ogen werden groter.
‘Het is mooier als je het niet weet,’ glimlachte hij. Zijn stem gaf haar rillingen.
‘Alsjeblieft?’ smeekte ze.
‘Ooit, maar nu nog niet.’
Ze glimlachte, daar kon ze vrede mee nemen. Voor nu.
Ze ging zitten op een gladde, witte kei, maar hij liep rond, op zoek naar iets misschien. Ze keek naar de minieme golfjes die ritmisch tegen het zand klotsten. Haar gedachten ordenden zich op een aangename manier, de rust keerde weer in haar hoofd.
Hij kwam terug met zijn handen achter zijn rug en ging naast haar zitten. Haar lichaam tintelde bij de aanraking van hun ontblote armen, hij toverde een witte lelie tevoorschijn en stopte ze achter haar oor. Ze glimlachte, ze moest wel heel veel moeite doen niet weg te smelten.
Veel te snel was het moment voorbij. Terugkeren gebeurde in stilte, het was tegelijk een genot als een afscheid, Alesia wist niet of het permanent was, maar er was wel hoop.
Uitgeput viel ze neer op de dakrand, ze miste het gewichtsloze gevoel al voor ze het volledig verloren had. Heel even stonden ze heel dicht bij elkaar in het maanlicht. De halve cirkel stond al lager, de nacht was bijna voorbij. Zijn gezicht kwam nog dichter bij, een half moment raakten hun lippen elkaar, een wollig gevoel nam bezit van haar en ze verloor zichzelf voor ze de dakrand raakte.
Ze werd wakker en voelde meteen dat er iets niet klopte. Haar gezicht lag tegen iets hards, haar rug lag in een onnatuurlijke positie en haar benen werden niet ondersteund. Ze drukte zich op en probeerde er achter te komen waarom ze wakker was geworden. De zon was half op, het licht verspreidde zich door de hemel. Ze knipperde enkele keren en herinnerde zich vaag een droom.
Ze voelde zich leeg, alsof ze ooit wel volledig geweest was. Er viel iets in haar schoot, een witte lelie. Ze opende haar hand om ze op te rapen, iets kleins viel op haar jurk. Wanneer ze het nader bestudeerde, zag ze dat het een heel klein, wit steentje was in de vorm van een sterretje. Een traan gleed langs haar wang naar beneden.
Het maakte niet meer uit wat haar vrienden haar aangedaan hadden. Het maakte niet meer uit dat haar leven saai was. Het deed er allemaal niet meer toe, want er was meer, er was hoop op meer. Er brandde een sterretje aan de hemel, waar hij nu was en ooit zou ze er terug heen gaan. Beloofd. Ze glimlachte, voor het eerst in een heel lange tijd.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen