Foto bij Monsters

De monsters zijn overal. Misschien wil je het niet geloven, maar ik kan ze zien. Ik zag ze, de echte monsters en degene die monsters geweest waren. De angst weerhield me ervan om te worden zoals hen, maar het zal niet lang duren voor ze zelfs dat van me wegnemen. Ze hebben al alles gestolen, nu moeten ze mijn leven ook nog hebben.

Toen ik eindelijk weer een stuk verharde weg onder mijn voeten voelde in plaats van de drassige bosgrond en de planten die de huid van mijn benen openhaalden, raakte de auto me. Ik had de koplampen niet gezien en ook de motor was onhoorbaar. Toch was die auto daar en kwam hij uit het niets. Ik vloog enkele meters verder en belandde met mijn rug op de harde weg. Een man greep me en droeg me in de kofferbak. De klep ging dicht en ik kon niets meer zien. Ook mijn oren zaten vol bloed en ik hoorde enkel nog vervormde geluiden. Mijn hoofd bonsde terwijl het bloed over mijn voorhoofd stroomde. Ik kon me niet bewegen. De honden achtervolgden me nog steeds. Ze hadden me uit huis gejaagd, het bos in. Ik rende uren lang, maar ze vonden me terug, elke keer. Hun ogen roodgloeiend en met schuim dat uit hun bek kwam. Ze joegen me steeds verder het bos in, over beekjes en heuvels tot ik de weg bereikte. De beelden werden wazig in mijn hoofd, alles werd een grote wolk waar regen langzaam uitsijpelde. Uiteindelijk werd alles zwart en voelde of hoorde ik niets meer. Enkel nog de bedwelmende stank van de kofferbak hield me bij bewustzijn tot ook dat verdween.

Ik werd wakker op een metalen bed dat alles behalve comfortabel lag. Toen ik mijn hoofd probeerde op te tillen, voelde ik de pijn in mijn nek die me daar meteen van weerhield. Ook mijn zij voelde aan alsof het in brand stond en mijn hand was helemaal verdraaid. Ik kneep mijn ogen dicht tegen de pijn en luisterde naar de voetstappen die ineens zeer duidelijk hoorbaar waren. “Ze is wakker,” zei iemand met een lage stem. Het geluid van een openschuivende deur, meer voetstappen en nu ook twee andere stemmen. “Ze ziet er zwaar gehavend uit.”
“Zorg maar dat ze is opgeknapt tegen morgenochtend.” Een hand die mijn arm ophief. Ik opende mijn ogen en keek recht in die van een oude magere man met wild grijs haar en een ronde dunne bril die helemaal bevlekt was. Hij bekeek mijn pols, draaide hem om en ook mijn handpalm kreeg een inspectie. Met een zucht legde hij hem weer naast mijn bewegingloze lichaam neer en trok de stof rond de wond in mijn zij naar boven. Ik hield mijn adem in om het niet uit te schreeuwen van de pijn. “Ik zal haar moeten meenemen naar mijn lab, dit kan ik hier niet behandelen. Moesten jullie haar echt zo toetakelen? Het is niet de bedoeling dat ze doodgaat!” mopperde hij. “Ze kwam uit het niets. Ineens stond ze op die weg. We hadden haar niet gezien,” zei de eerste stem die toebehoorde aan een man van hooguit 30. Hij had me aangereden. Hij had me van de weg gesleept en in de kofferbak gestopt. Ik rilde en ademde met korte halen. “Moet dat echt? Kun je haar niet gewoon hier laten?” De man kwam net binnen. Aan het gezicht van de oude dokter te zien was dit zijn baas, maar hij ging toch tegen hem in. “Als ik haar hier laat, zal ze sterven. Niet van deze wond, maar van de stress. Je weet wat er is gebeurt met dat konijn dat je meebracht…”
“Ze is geen konijn, ze is verdomme een mens! Nou doe wat nodig is en haast je wat. Ik wil niet dat er nog een dood gaat,” onderbrak hij en verliet de vochtige stenen ruimte. “Oké, we gaan je even verplaatsen,” mompelde de dokter toen hij zich weer naar mij omdraaide. Twee sterke armen die duidelijk niet van de dokter afkomstig waren, tilden me onhandig op en brachten me de ruimte uit. Het was een cel die waarschijnlijk bestemd was voor mensen sterker dan ik. Mensen die zouden proberen te ontsnappen. De jongeman legde me op een metalen tafel in de kamer die de dokter zijn lab had genoemd. Het witblauwe licht was te fel voor mijn ogen, dus sloot ik ze. Ik ademde langzaam in en uit, maar bij iedere ademhaling deed het pijn. De tranen stonden in mijn ogen. De dokter moest mijn shirt openknippen om de wond goed te kunnen ontsmetten en verzorgen. Hij ging voorzichtig te werk, maar het bleef pijn doen. Toen hij het verband erom had gedaan, merkte ik pas dat ik aan het huilen was. Hij keek me enkele seconden aan en even dacht ik dat hij medelijden met me had. Toen keek hij op naar iets achter me. Of beter iemand. “Weet je zeker dat ze haar kunnen missen?” vroeg de dokter met opgetrokken wenkbrauwen. Hij kreeg geen duidelijk antwoord, maar glimlachte toch. Toen greep hij mijn pols ruw vast en gaf er een draai aan. ik kon het niet meer uithouden en schreeuwde terwijl mijn rug van de tafel afkwam. Mijn benen gleden over het metaal en schokkend kwam ik terug in een normale positie te liggen. Mijn ademhaling haperde terwijl de tranen over mijn gezicht stroomden. Het verband zat er in een mum van tijd rond en de dokter maakte ook mijn benen schoon. Toen greep hij mijn schouders beet en trok me recht. Ik schrok van zijn kracht en zijn gezicht die plots heel dichtbij was. Hij keek recht in mijn ogen en ademde uit in mijn gezicht. Ik kon ruiken dat hij wat had gedronken, maar liet niets blijken. Toen leunde hij weer naar achteren en zei: “Zo, ze is klaar.” De jongeman greep mijn goede pols en trok me van tafel. Bijna zakte ik door mijn benen van de pijn, maar zijn arm hield me staande. Hij trok me mee terug naar de vochtige cel en sloot de deur met een klap achter me.

Hij was vaak bij me gekomen om me eten te brengen of gewoon naar me te kijken, maar deze keer deed hij de deur open. Ik kroop naar achteren, zo ver mogelijk bij hem vandaan in de hoek en trok daar mijn benen op. Met grote ogen keek ik hoe hij naar me toe kwam, mijn arm zachtjes greep en me overeind trok. Ineens stond ik recht voor hem. Hij was niet zo groot, ik was amper vijf centimeter kleiner dan hem, en zijn handen waren zacht. Hij grijnsde en leidde me achterwaarts de cel uit. Ik durfde amper te ademen toen ik voorbij de bewaker liep die hier dag en nacht stond. “ik wil je iets laten zien,” zei hij toen we voor een metalen schuifdeur stonden. Deze was een stuk breder en dikker dan de deur van mijn cel en ik had geen idee wat zo sterk kon zijn dat het zo’n dikke deur nodig had om binnen te blijven. Maar toen hij de zware deur openschoof, zag ik enkel een jongeman aan een metalen raster geketend. Hij hield zijn hoofd tegen het metaal gedrukt en zijn kaken op elkaar geklemd. Zijn ogen waren gesloten en hij bewoog amper, buiten zijn trillende vuisten was hij volledig bewegingloos. Ik merkte dat hij zelfs zijn adem inhield toen ik binnenkwam, alsof hij me vanaf daar kon ruiken. “Dit is een prachtexemplaar die we niet zo lang geleden hebben gevangen. Hij lijkt misschien wel ongevaarlijk, maar zodra je hem een beetje elektrocuteert…” hij liet me alleen met de zwart gekleede jongeman achter en liep naar een houten tafel waar een rechthoekig instrument stond met ronde draaiknoppen en draden die meteen een plakker aan de arm van zijn slachtoffer bevestigd waren. “Kijk goed,” zei hij met een veel te brede lach. Hij draaide een van de knoppen volledig open en een schok ging door me heen toen ik de man aan het rek eerst zag trillen en even later schreeuwde hij. Het was niet zomaar een schreeuw, het was het gebrul van een wolf. Zijn tanden waren scherp en lang en zijn ogen gloeiden helblauw op. Ik zag hoe er bloed van zijn handen naar beneden drupte. Hij had zijn vuisten nog steeds gebald, maar zijn nagels haalden de huid open. Ik zag hoe hard hij zijn best deed om niet te veel te bewegen, alsof hij niet wilde ontsnappen. Alsof hij niet wilde uitbreken. Om wat eigenlijk? Mijn hartslag was merkbaar omhoog gegaan en mijn hand trilde. Triomfantelijk draaide de man zich weer naar mij. “Wat vind je van onze wolf?” vroeg hij. Hij had inderdaad wel iets weg van een wolf. Hij had veel meer haar op zijn gezicht dan ervoor en ook op zijn handen en armen. Toen hij zijn vuisten langzaam ontspande, zag ik de geelbruine lange nagels die hij had gebruikt om zijn handen mee open te halen. De wonden waren nog zichtbaar op zijn handpalmen, maar niet voor lang. Langzaam verdwenen ze, samen met het haar en zag hij er weer normaal uit. Zijn oogkleur verdonkerde weer tot ze bijna helemaal zwart waren. Ik rilde. Niet omdat het koud was, maar omdat zoiets niet zou moeten bestaan. Maar ik was verbaasd toen ik besefte dat ik helemaal niet bang was van de wolfman. Daar was zijn gezicht te gekweld voor.

Iedere dag bracht hij me naar een ander monster, maar ik kon er niet uit opmaken waarom. Ik zag vampiers en demonen en andere vreemde creaties. Zelfs dingen die hij zelf beweerde gemaakt te hebben. Ik hoorde duidelijk niet bij zijn collectie monsters en toch hield hij me hier. Ik had het gevoel dat hij me ergens op voorbereidde. Maar wat dat was, kon ik er niet uit opmaken. Dagen gingen voorbij, tot hij het me op een dag allemaal uitlegde. Hij nam me mee naar zijn huis boven de kelder waar hij ons al die tijd had opgesloten. Het was een chic huis met overal oude houten versieringen en schilderijen. Voor het eerst in tijden werd ik volledig gewassen in een echte badkamer en kreeg ik andere kleren. Het was een witte jurk die aansluitend was rond de taille en naar beneden wijd uitliep. Hij kwam tot mijn knieën en was versierd met enkele linten. Mijn haar werd opgestoken en toen was ik klaar om hem weer te ontmoeten. Zijn naam was Helsing, maar hij werd liever aangesproken met doctor. Hij zat vrolijk in een zetel met een glas wijn in zijn hand en lachte breed toen ik binnen werd gebracht. “Weet je waarom ik je hier heb gebracht? Waarom ik je alles uitleg over de monsters die ik maak?” Ik klemde mijn kaken op elkaar en keek hem recht in zijn ogen. “Ik wil dat je mijn dochter wordt. Wij jagen monsters, maar doen er ook experimenten mee. Ik ben nog niet zo lang geleden mijn dochter verloren en ik heb er wel een nodig. Jij lijkt me perfect voor die rol, niet?” Terwijl hij dat zei, bekeek hij me alsof hij me inspecteerde en goedkeurde. Hij kwam langzaam naar me toe en met zijn vrije hand streelde hij langzaam mijn arm. Een rilling ging over mijn rug en de haartjes op mijn arm gingen meteen rechtop staan. Ik kreeg er kippenvel van en even hield ik mijn adem in. “Hmm,” mompelde hij. Hij wilde duidelijk meer van me dan enkel een dochter. Hij pakte de hand die nog steeds in het verband zat en draaide hem om. Zijn duim ging over mijn handpalm en ik rilde weer. Ik staarde recht voor me uit naar een vaas op een kastje. Toen trok hij lichtjes aan mijn arm en begeleide me naar een kamer naast deze. Ik zag meteen wat hij wilde. In de kamer stond een bed met leren banden aan de zijkant. Angstig bleef ik staan en toen hij aan mijn arm trok, trok ik terug. Hij greep me steviger beet terwijl ik tegenstribbelde en me zo klein mogelijk maakte. Ik slaakte een gil en schreeuwde zo luid als ik kon. Toen wierp hij me op de grond en pinde mijn armen ertegen. In die paar seconden stilte zweerde ik dat ik de wolfman hoorde brullen. Een mondhoek ging omhoog en toen smeet hij me hardhandig op het bed. Mijn polsen en enkels werden vastgebonden met de leren banden tot ik niet meer kon bewegen. Ik kneep mijn ogen dicht en huilde. Je kon je niet voorbereiden op iets als dit, dus verwachtte ik het ergste. Het was niet erg genoeg.

Ik zat weer in de cel in de hoek met mijn benen opgetrokken en trilde over mijn hele lijf. De pijn was onbeschrijflijk en het was niet de fysieke pijn die me wakker hield. Ik durfde niet te eten of zelfs te bewegen. Hij kwam nog vaak bij me kijken, maar ik ontweek zijn blik met opzet. Toen hij weer een nieuw monster beweerde gemaakt te hebben, kwam hij weer naar me toe. Ik drukte me benauwd tegen de natte muur en schermde mijn hoofd af met mijn arm. Hij hurkte voor me neer en haalde mijn arm weg. Het duurde lang tot hij weer opstond en de dokter binnenhaalde. Hij wist dat er niets mis was met me, maar hij wilde dat ik niet meer zo bang was. Hij wilde dat ik gewoon recht kon staan en kon lopen, want dat deed ik niet meer. Ik was te bang om door mijn benen te zakken. “Er is wel iets wat ik kan proberen, maar ik heb geen idee wat voor uitwerking het op haar zal hebben,” zei de dokter daarop. “Doe het!” Hij klonk als op het einde van zijn Latijn en beende de ruimte weer uit zoals hij dat altijd deed. Ik kreeg een spuit en ging meteen buiten westen. Ik voelde helemaal niets meer.

“Ze zou op het randje van de dood moeten zijn. Maar wees niet bang, ze zal niet sterven. Beter nog, ze kan niet meer sterven. Telkens als ze dood gaat, zal ze terug in haar lichaam worden getrokken en zal ze weer verder leven.” De bekende stem van de dokter klonk in mijn oren, maar ik kon me niet bewegen. Ik ademde niet en mijn hart leek niet te kloppen. Ineens spanden al mijn spieren op en kreeg ik een beklemmend gevoel in mijn borst. Ik schoot recht terwijl ik zo veel mogelijk lucht naar binnen zoog. Mijn ogen waren maar half open en er leken veel meer mensen om me heen te staan dan stemmen die ik hoorde. Toen ik opkeek, zag ik zijn gezicht, maar reageerde er niet op. Er was iets mis, maar ik kon niet ontdekken wat dat was. Ik zou iets moeten doen, iets moeten voelen, maar ik bewoog me niet. Ik schrok zelfs niet van het kabaal dat ineens door de kelder klonk en de grond liet trillen. Het was alsof ik leefde in een droom en niets me kon aanraken. Toen de cel leeg was, draaide ik mijn hoofd. De cel was niet leeg. In een hoek van de cel leek een meisje te zitten, maar het kon geen echt meisje zijn. Haar lichaam was doorzichtig en haar gedaante flakkerde als een broze vlam. Ik stond op en liep naar haar toe. Toen ze opkeek, zag ik de wond in haar voorhoofd. Het bloed bedekte de helft van haar wang en haar blonde haar plakte erin. Ze was dood en ik kon haar zien. Op dat moment knapte er iets in me. Ik struikelde naar achteren toen ze opstond. Deze reactie voelde vertrouwder. Ik was bang. Ze liep naar me toe en zei heel de tijd: “Monster. Monster. Monster.” Toen ik de muur achter me voelde, hield ik mijn adem in. Ze hield haar gezicht dicht tegen me aan en keek toen ineens naar beneden. Ze greep naar haar buik die ongewoon dik leek terwijl haar armen en benen mager waren. Ze was zwanger toen ze stierf. Toen greep ze met haar haar hand naar mijn buik en ging er een schok door me heen. Hetzelfde groeide binnen in mij en zij wilde het hebben. Ik schoot weg bij de muur en rende naar de deur. De deur stond nog open en ik rende er doorheen, maar ik kwam niet ver. Sterke armen vingen me op en hielden me vast. Aan de manier van omgaan merkte ik al meteen dat het niet de bewaker was. Nee, de bewaker stond wel voor me, maar had net zo’n doorschijnend lichaam als het meisje van daarnet dat nu ineens verdwenen was. Ik draaide me in zijn armen en hij verslapte zijn greep. Ik herkende het T-shirt en keek op naar zijn gezicht. De aardige blik van de wolfman keek me aan, een beetje verbaasd maar vooral bezorgd. “Ze zijn dood. Ze zijn allemaal dood,” zei ik ademloos toen ik ook de dokter en Helsing levenloos voor me zag staan. “Ze zijn allemaal dood.”

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen