8. Icy hills
Mijn voetstappen zijn zwaar en het ijs begint steeds dikker te worden. Mijn adem maakt wolkjes in de lucht terwijl mijn handen verkleumen, maar ik gun mezelf geen seconde rust. Uiteindelijk moet ik het water onder mijn voeten niet eens meer bevriezen om erover te kunnen lopen: overal ligt ijs. De hele zee is ermee bedekt. Voet voor voet schuifel ik over het glibberige oppervlak tot ik iets compleet anders onder mijn voeten voel. Ik sta geschrokken stil. Pas dan kijk ik naar beneden, waar mijn voeten het ijs hebben gesmolten en er nu een witbruine bevroren ondergrond zichtbaar is. Ik heb land bereikt, maar het is volledig bevroren. Door de laaghangende wolken zie ik niet veel, maar toch kan ik enkele vormen in de verte onderscheiden. Ik trek mijn voeten los uit de sneeuw die is beginnen vallen en ploeter verder. Ook moet de wind opsteken waardoor mijn haar uit mijn gezicht waait en sneeuwvlokken in de plaats stelt. Mijn ogen zijn tot spleetjes geknepen om de tranen tegen te houden, maar waarschijnlijk zullen die toch niet komen. Waar ben ik aan begonnen? Kan ik hier wel ergens schuilen? Ik kan misschien wel de elementen naar mijn hand zetten, maar ik ben nog steeds een mens. Ik kan niet alles. Uiteindelijk beginnen de vormen op bergen te lijken en uiteindelijk zie ik dat het besneeuwde vulkanen zijn. Enkel de top is rood gloeiend, wat betekend dat hij elk moment kan uitbarsten. Na lang stappen bereik ik de voet van de vulkaan waar een duidelijk pad zichtbaar is die naar de top leidt. Vreemd, hier heb ik geen mensen verwacht. Weer gemotiveerd begin ik te klimmen, wat zelfs makkelijker gaat dan de tocht over het ijs. Hier waait het niet en ben ik beschut tegen de hevige sneeuwval. Te klim duurt dan ook niet lang: al gouw ben ik halfweg en al aan de andere kant van de vulkaan die nu achter mijn rug de sneeuw verwarmt. Als ik naar het dal onder mij kijk, zie ik een dorpje en uitgehakte rotsen in de rotswanden. Het ziet er rustgevend uit, maar ook verlaten. Voorzichtig zet ik mijn tocht voort die in een grote boog om het dorp heen naar beneden leidt. Zo kom ik ook aan de andere kant van het dorp uit. De sneeuw belandt weer op mijn gezicht en de wind speelt weer met mijn haar. Ik strijk het verbaasd uit mijn gezicht als ik beneden kom. Het dorpje lijkt verlaten, maar nog niet voor lang. Het lijkt alsof de mensen hals over kop zijn vertrokken en alles hebben achtergelaten. Die gedachte blijft niet lang in mijn hoofd spoken: een klein kindje kijkt nieuwsgierig om de hoek van een met sneeuw bedekt houten huisje, maar wordt dan meteen weer binnen geroepen door zijn moeder. Als het jongetje binnen is, kijkt ze naar mij en wenkt ze me. Haar blik staat bezorgd en haastig doet ze de deur achter me dicht als ik binnen ben. Met wilde gebaren en een overbezorgd gezicht legt ze iets uit, maar ik kan haar niet verstaan. Ik kijk haar aan, niet wetend wat ik moet zeggen. Als ze merkt dat ik niet reageer, kijkt ze me aan. “Ik versta u niet,” zeg ik zachtjes. Dan knikt ze en pakt ze mijn arm. Zo begeleidt ze me naar een van de kamers waar een heerlijk warm vuurtje brandt. Dan wijst ze naar een schilderij aan de muur; de vulkaan waar ik net overheen was gekomen, volledig bedekt door lava.
Er zijn nog geen reacties.