Foto bij Hoofdstuk 50

Lieve lezers,

Ik heb - as usual - niet zo gek veel tijd. Dit is een vaag hoofdstukje, maar nodig om echt verder te gaan binnen het plot. Het levert voor Maeve nogal wat gezeik op XD .

En tja, doe je oren eventjes dicht want: HOOFDSTUK FREAKIN' VIJFTIG!!!
Zo, dat ook weer gehad :P .
Ik ben best trots op mezelf, dat ik in zo'n belachelijk korte tijd zoveel op papier kan zetten. Het is vreemd om te bedenken dat ik 3,5 maanden geleden begon met een idee en een personage. En dat dat toen uitgegroeid is tot dít *maakt handgebaar*.
En nu moet ik naar school, inktvissen ontleden :( .

Veel leesplezier!
Liefs,
Idylle.

Iemand hebben om voor te leven is geweldig. ‘Het geeft je leven zin’ is een term die ik liever niet zou willen gebruiken, maar eigenlijk best toepasselijk is. Ik heb altijd mensen om me heen gehad die ik aardig vond, mensen van wie ik hield, mensen voor wie ik wilde leven. Hiermee wilde ik niet zeggen dat het leven zonder iemand om vóór te leven per definitie zinloos is, het wordt alleen… ingewikkelder. Je moet zelf iets vinden om voor te leven, interessante bezigheden die je vermaken. Als dat je gelukt is, werken die bezigheden misschien nog wel beter dan een ander mens, maar dit is iets persoonlijks. Ik zou mijn leven waarschijnlijk niet overleven zonder de mensen van wie ik hield. Ik had aandacht nodig, liefde. Dat verafschuwde ik eigenlijk van mezelf, omdat ik heel graag onafhankelijk zou willen zijn. Ik zou willen van mezelf dat ik in iedere situatie kon overleven met alleen mijn hersenen… en bij nader inzien misschien een survivalpakket.
Maar goed: ik kon dat dus niet. Ik had mensen nodig om me blij en positief en tevreden te houden. De meerderheid van de Dwalingen hier had dat nodig, aangezien er niet bepaald vermakelijke dingen te doen waren. Behalve dan lachen om de camerabeelden in andere cellen. De ‘ogen’ in onze cel stonden nog steeds uit.
Veel mensen hadden een lieve celgenoot – in elk geval één – die het leven hier wat draaglijker maakte. De mensen die dat niet hadden… ik had medelijden met ze en hoopte dat ze erg zelfstandig waren.
Sommige mensen gingen wel héél ver in het gedoe met de lieve mensen. Dat bleek maar weer eens toen er een groep soldaten in volle paniek de ziekenboeg binnen kwamen stormen. Ik had ze nog nooit zo gezien. Normaal gesproken waren ze stoïcijns, nors of chagrijnig. Als ze niet een zekere vorm van de drie voorgenoemde ‘gevoelens’ weergaven, waren ze gruwelijk vrolijk – op een héél erg foute manier – en dus stomdronken. Dat had ik één keer meegemaakt en ik had nog steeds geen idee waar ze die hersen dodende troep vandaan hadden gehaald. Helaas hadden ze het toch voor elkaar gekregen. Zucht.
Nu vertoonden ze geen van al die emoties. Ze waren in paniek. Ongecontroleerde, blinde paniek. Er was iets aan de hand en ze wisten niet wat te doen. Dit ging fout.
Avery, die hier dienst had als opzichter en ze dus verwelkomde, praatte even een tijdje op ze in. Of dat leek zo, want bij de tweede keer zorgvuldig bestuderen zag ik dat ook haar ogen zenuwachtig door de ruimte begonnen te dwalen, op zoek naar een oplossing voor het probleem.
Ik hield ze even in de gaten en dacht na over wat ik kon doen. Hier gewoon doorgaan met mijn werk en anderen het probleem op laten lossen waar ik overduidelijk niets mee te maken wilde hebben, of… nou ja… helpen. Die keuze was snel gemaakt.
Avery keek me aan door de glazen scheidingswand. Ik wendde mijn blik af.

Later die dag zat ik op mijn bed en las ik een blaadje voor wat was afgeleverd toen iedereen weer in zijn of haar cel zat na het avondeten. Ze maakten hier nog heel veel gebruik van papier – tablets waren te open.
‘Dwalingen, met ingang van morgen zullen er elke dag wat nieuwe mensen bij komen. Dit is ongebruikelijk, maar noodzakelijk.’ Vertaling: de soldaten in steden zijn weer bezig geweest onschuldige mensen uit huizen te trekken en te martelen. Omdat we op deze manier een overschot creëren in alle kampen, maar we jullie nodig hebben voor het testen van nieuwe medicijnen, zullen we er maar mee moeten leren leven.
‘Omdat er met de huidige indeling van de cellen, niet veel Dwalingen meer bij kunnen komen, zullen we hier en daar wat kleine aanpassingen maken.’ Jullie privacy wordt nog meer geschonden. Succes daarmee.
‘Er zullen meer verschillende groepen ontstaan die apart van elkaar zullen eten en sporten.’ Waren die er dan al? Het verklaart wel waarom ik Ilex niet meer had gezien.
‘Onder jullie nieuwe celgenoten zullen zich ook jongere kinderen bevinden, omdat er geen ruimte meer voor ze is in de speciale opvanghuizen.’ Geweldig, dus we moesten ook nog voor moedertje aan spelen.
‘Bij deze zijn jullie voldoende geïnformeerd.’ Nog een prettige dag verder!
Jace snoof. ‘Fijn, dus het wordt nog drukker.’
Nathaniël wierp een ongelovige blik zijn kant op. ‘Meen je dat serieus? Vind je het bij ons al druk? Dan zou je toch echt een keertje moeten kijken naar cellen waarin nu al vier mensen slapen. Ik gok dat ze stapelbedden neer gaan zetten om zoveel mogelijk mensen kwijt te raken. Maar aangezien ze al moeite moesten doen om jou hier tussen te passen – ze hebben liever niet dat ik teveel gezelschap heb – denk ik dat wij er nog best vanaf komen. Geloof me, je hebt het recht niet om…’ Hij werd onderbroken door een luide kreet. Althans: zonder het isolatiemateriaal zou hij luid geweest zijn. Nu klonk hij vervormd en gedempt. ‘Wat was dat, Maeve? Kan jij het zien?’
Ik sprong op en duwde mijn neus tegen het rooster aan. Ik zag tussen het dikke hout door een paar soldaten lopen. Eén cel stond open, mensen liepen af en aan. Twee Dwalingen stonden bij ons in het hoekje.
‘Er is iets aan de hand vooraan in het lokaal. Er staan twee mensen hier te wachten onder bewaking. Zal ik vragen of ik eruit mag om te kijken?’
Jace fronste. ‘Waarom zouden ze dat doen?’
‘Omdat ik hun lievelingetje ben. En ze willen geen problemen.’ Ik haalde diep adem en begon te roepen. Niet lang na mijn eerste woorden stond Cade voor het rooster. Hij trok het omhoog, keek Jace waarschuwend aan en liet me eruit. Ik keek hem aan. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Er is iemand aan het bevallen,’ zei hij plat. ‘Kom maar kijken als je het niet gelooft.’ Hij trok me mee. ‘Ze is al twee uur bezig, zei Avery.’ Er klonk weer een pijnlijke kreet, ditmaal harder. Ik liep snel naar de cel toe waar een paar soldaten omheen stonden. Ze gingen snel voor me aan de kant, ze keken allemaal ergens anders heen dan naar de cel, waar Avery en Tris naast een puffende vrouw zaten. Tris had een bundeltje doeken in haar armen waar ze zachtjes mee wiegde. Het maakte geluid – huilde hoog – en had een mutsje op.
Avery was druk bezig met de vrouw in de cel. De matras die op de grond was gelegd was rood van het bloed. De vrouw was heel erg bleek.
Tris keek naar me op. ‘Houd jij de kleine eens vast, Maeve. Ik moet hier even helpen. Neem haar maar mee, jij hebt ruimte.’

Reageer (3)

  • Vibes

    Misschien had Tris daarvoor wel die extra kleding nodig... Waarom ben ik niet gewoon naive en kan ik me niet neerleggen bij Tris die de mol is... Maar het is te voor de hand liggend en dat is niet de manier waarop je schrijft... So many thoughts :(

    1 decennium geleden
  • Quies

    Nog meer dwalingen en er zijn meerdere groepen? Dus Maeve heeft misschien nog niet alles van het complex gezien... En een pasgeboren baby in al die chaos: geweldig ;p

    1 decennium geleden
  • histofafoe

    Ik hou van chaos :) (natuurlijk in de omgeving van het verhaal zelf, het leest lekker door.)

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen