Hoofdstuk 49
‘Ik kan veranderen. Als in: van vorm,’ zei hij. ‘Ik kón veranderen in ieder creatuur wat ik me voor de geest kon halen, als het maar niet teveel afweek van mijn eigen lichaamsmassa en grootte. Als kleine jongen was dat vaak een hond, of een grote kat – soms zelfs een poema of iets dergelijks. Maar die werden langzaam groter, tot het stopte en de pijn ’s nachts begon.’
Het was niet wat ik had verwacht. Ik had gedacht dat het iets onbelangrijks en nutteloos was. Iets wat niet gevaarlijk was voor de Regering. Maar… was dit wel gevaarlijk? Of toch niet? Het verbaasde me, verwarde me. En bovenal maakte het dat ik het met eigen ogen wilde zien. Het leek me eigenlijk fysiologisch onmogelijk, gezien het feit dat dieren zeker andere botten hadden, meer of minder. Nog maar niet te spreken over de genetische opbouw in het algemeen.
‘Hoe werkt het? Of werkte het? Kwam het gewoon wanneer het kwam, of kon je het naar je eigen hand zetten?’
‘Dat was eerlijk gezegd een soort compromis,’ lachte hij. ‘Ik kon het in principe, na wat oefening, naar mijn hand zetten. Maar het kwam soms ook gewoon plots opzetten en dan kon ik het niet tegenhouden. Dat gebeurde voornamelijk op de momenten dat ik het niet kon gebruiken. Zo zijn ze er ook ooit achter gekomen wat ik was, het gebeurde midden in de stad en ik kon niet snel wegkomen. Ik stond midden op een markt – één van de laatsten die er waren – en was praktisch omsingeld. En tja, toen stond daar ineens een kleine pony die daar absoluut niet hoorde te zijn. Ik kon naar huis, maar de soldaten waren al ingelicht. Omdat ik een kind was hebben ze nog een paar maanden onderzoek gedaan zodat ze me niet per ongeluk op zouden pakken en zo een trauma zouden bezorgen. Bovendien zou ik dan tien zijn, en vanaf die leeftijd kon ik afzonderlijk van mijn ouders meegenomen worden.’
‘Hoeveel keer is het in een centrum nog gebeurd?’
‘Ze hebben de eerste maand geworsteld met het afstellen van de medicatie, dus toen iedere dag zo’n twee keer. Ik heb het nooit meer zelf geprobeerd. Althans, nog één andere keer. Toen hadden ze me overgeplaatst naar hier en had ik één dag geen medicijnen gekregen, een ongelukje, zeiden ze. Ik kon geen kant op, maar ik wilde het toch proberen. Het lukte niet, ik was de controle kwijt. Ik heb toen gehuild in die vrachtwagen, al had ik mezelf beloofd niet meer te huilen op het terrein van de Regering. Dat was iets wat mijn vader erin had gestampt: geen zwakte tonen naar je vijand. Hij had waarschijnlijk een heel andere vijand in gedachten gehad, maar dat kon mij op dat moment niets schelen. Ik was niet in de stemming om er echt heel diep over na te denken.’
‘Nee, dat begrijp ik.’ Ik knuffelde hem. ‘Zou je het nog een keer willen proberen?’
Hij knikte. ‘Zeker, maar niet hier. Het is geen wapen, daar zou ik het ook nooit voor in kunnen zetten. Het was voor mij af en toe gewoon een verlossing. Ik kon weer een beetje zien en horen, afhankelijk van waar de afwijking op dat moment lag. Daarom ontvluchtte ik de grote boze wereld op die manier. Mijn eigen manier.’
We hadden nog maar vijf minuten om de slechts langzaam slinkende stapels vuile kleren te wassen. Er waren al tien minuten voorbij en volgens mij was elke hand in deze ruimte kapot gewreven. Die van mij tintelden in ieder geval ontzettend van de zeep waar we het mee moesten doen.
Ik had mijn eigen kleren in de cel achtergelaten – immers, die kon ik zelf gewoon in een wasmachine gooien en een dag later weer ophalen. Maar omdat ik toch niet veel beters te doen had hielp ik Nathaniël en… tja… Jace. Of eigenlijk: Nathaniël en ik hielpen Jace, plus de rest.
Lorain, al wist ze het niet, maakte ook al gebruik van mijn diensten. Ik had gevraagd of ik een paar van haar spullen kon lenen en die vervolgens in de was gedaan. Nathaniël had voor mij besloten dat ik het haar ook moest gaan vertellen. Ooit. Dus had ik daarna voor mezelf besloten dat ik het haar maar zo simpel mogelijk moest maken me te geloven en me lief te blijven vinden door nog een poosje undercover te blijven.
Het wassen ging voor geen meter. Er was veel te weinig zeep en de kleren waren zo smerig dat het water na de eerste paar stukken stof al grijsbruin was geworden. De rest was dus niet meer schoon te krijgen. Dit was de eerste keer dat ik getuige was van de grote wasbeurt, dus ik keek eerst even de kat uit de boom voor ik de kleren in mijn tobbe smeet. Ik zag iedereen eerst de lichte kleuren doen, dus ik begon met de lichte kleuren. Ongeacht de kleuren: het ondergoed ging meteen na de witte shirts de tobbes in. Dat moest gewoon schoon. Punt uit.
‘Jullie tijd is om. Gooi het water weg, pak je kleren op en loop terug naar je cel. Een beetje opschieten, we hebben niet de hele dag de tijd voor jullie vuile klusjes.’ Cade joeg iedereen weg en negeerde mijn waarschuwende blikken compleet. Enerzijds begrijpelijk – ik bedoel maar: ‘ik was een Dwaling’, hij mocht niet teveel op me letten, daarnaast was ik waarschijnlijk niet zijn favoriete persoon op aarde. Anderzijds gemeen en dus niet begrijpelijk. Ik was zijn collega, zijn gelijke, misschien zelfs wel zijn meerdere, waarom zou hij het recht hebben om mij te negeren?
Terwijl ik de kleren om me heen oppakte en samen met Nathaniël, Lorain en Jace naar beneden liep, zag ik vanuit mijn ooghoeken een soldaat een paar kledingstukken geven aan een jonge vrouw: Tris.
De kleren waren duidelijk niet van haarzelf, gezien alles wat ze in haar handen had, kletsnat was. Deze kleren waren kurkdroog en schoon. Tris knikte – dankbaar? – en liep toen onze kant op.
Ik stootte Nathaniël kort aan. ‘Hé, loop maar met Lorain en Jace mee. Ik moet nog eventjes iets aan iemand vragen.’
Hij knikte. ‘Prima. Ik zie je straks wel verschijnen.’ Hij haastte zich om zo dicht mogelijk bij Lorain te kunnen lopen en botste tegen twee anderen aan in de periode zonder corrigerende hand.
Glimlachend liep ik op Tris af, terwijl ik de soldaat die weg liep goed bekeek. Vrij klein, platinablonde, halflange haren die veel te licht afstaken tegen haar kunstmatige huidskleur. Was het Jacy?
‘Hoi Mae,’ groette Tris. De rest van de Dwalingen had Nathaniëls koosnaampje snel overgenomen. Het liet nog steeds een warm gevoel achter in mijn buik. Het voelde geweldig. Ik was blij met de verbastering. ‘Lang niet gesproken, hoe gaat het met je?’
‘Goed,’ lachte ik. ‘Heel goed, zelfs. Had je niet genoeg tijd om alles te wassen?’ Ik knikte naar de droge kleren bovenop haar berg wasgoed. Het leek om een broek en een shirt te gaan. Allebei relatief donker en duidelijk heel erg schoon en nieuw.
Ze knikte. ‘Ja, zoiets ja. Heb jij alles kunnen doen wat je wilde? Dit was je eerste wasdag, nietwaar?’
‘Klopt. Het was… hectisch.’
Ze lachte te hard. ‘Dat zou je wel kunnen zeggen, ja. Ik ben hier nu een paar jaar en ben er redelijk aan gewend geraakt, maar het blijft een rotklus om je kleren van twee maanden te wassen in vijftien minuten. Niet dat we veel kleren hebben, maar goed.’ Ze bekeek me eens. ‘Jij lijkt wel een onuitputtelijke voorraad te hebben.’
Ik haalde nonchalant mijn schouders op. ‘Ik mag veel lenen van Lorain en de andere meiden. Ze zijn echt ontzettend lief, zelfs al pas ik niet alles.’
‘Wat aardig van ze. Zo ben ik ook aan de meeste van mijn kleren gekomen. Toen ik opgepakt werd, had ik bijna niets bij me. Geleend en nooit de gelegenheid gehad om ze terug te geven, zegmaar.’
‘Aha. O, ik moet hier naar binnen. Doei!’ We namen afscheid met een onhandige knuffel (hé, met veel natte kleren in je handen is dat niet makkelijk, hoor!) en liepen toen allebei de andere kant op.
Ik rende door het gangpad naar mijn cel. Of nou ja, rennen kon je het niet noemen. Onderweg kwam het halve lokaal om me heen staan om zijn of haar kleren uit de stapel in mijn armen te vissen. Ze waren hier allemaal goudeerlijk. Als iemand een kledingstuk miste zouden er grote problemen volgen – de soldaten stelden diefstal niet zo op prijs.
‘Nathaniël!’ riep ik. ‘Nathan!’
Hij stak zijn hoofd naar buiten, breed lachend. ‘Je hebt mij ook afgekort! Eindelijk, ik zat er al op te wachten.’ Toen ik hijgend bij hem kwam staan en geen kus drukte op zijn wachtende wang, fronste hij. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Ik heb misschien een aanwijzing gevonden. We kunnen Jacy en Tris aan het lijstje verdachten toevoegen.’
Hij knikte, lachte toen. ‘Dat is fijn, dan hébben we een lijst.’
Reageer (2)
TRIS IS DE MOL
1 decennium geleden...Of je laat een nietszeggende 'hint' vallen zodat we allemaal denken dat Tris de mol, maar ze het eigenlijk helemaal niet is... hmm....
godverdomme!
Jeej ^^ (ik heb geen inspiratie voor een deftige reactie, I'm sorry)
1 decennium geleden