7. Frozen fog
Op blote voeten ren ik over het koude stenen pad dat naar mijn huisje buiten de stad leidt. Het was moeilijk om aan de menigte te ontkomen, ze waren overal. Iedereen wilde een glimp van me opvangen, maar ik kan het ze niet geven. Sneller dan de wind ren ik het pad over tot ik bij het vertrouwde tuinhek aankom. Als ik mijn hand op het ijzer leg, besef ik dat ik hier niet kan blijven. Ze zullen me zo vinden. Dan maak ik een beslissing en loop de tuin in. De boom rijst hoog boven het lage dak uit terwijl de bladeren steeds groener worden. Zachtjes leg ik mijn hand op de stam van de boom en fluister: “Ik hoop dat de mensen twee keer nadenken voor ze je omzagen.” Dan draai ik me om, kijk nog eens naar de twee jonge vissen in de vijver en het groene gras onder mijn voeten. Ik haal eens diep adem, de zuivere lucht om me heen ruikt naar groen en verlaat dan mijn tuin voor eeuwig.
Het water beneden mijn voeten is groenig en er drijft een dun slijmlaagje op. Ik weet dat het giftig is, maar ik heb geen andere keus dan de zee over te steken en op zoek te gaan naar een veilige plek. Een plek waar niemand me ooit zal kunnen vinden of bereiken. Als mijn ijskoude voeten het water raken, creëren ze een dunne laag ijs op het water. Net genoeg om op te staan. Dan begin ik te lopen. Het water rimpelt niet eens, het bevriest meteen zodra mijn tenen het raken. Ik strek mijn vingers en haal al mijn kracht uit mijn diepste binnenste om de lucht op te roepen. De lucht duwt tegen mijn rug zodra ik uitadem en meteen voel ik mijn snelheid toenemen. De weg is lang, maar nooit lang genoeg. Ik zou dit eeuwig kunnen doen als ik geen mens was. Mijn benen zijn al snel moe van de zware inspanning. Als mijn handen en knieën het ijs raken, ben ik al zo ver dat je de stad niet meer ziet. Ik ben volledig omgeven door groenig levenloos water dat zachtjes kabbelt door de weinige wind die er tegenwoordig staat. Het is al meer dan een decennia geleden dat het nog eens echt heeft gestormd. Mijn vingers zijn verkleumd, maar ik voel het nauwelijks. Mijn adem maakt wolkjes in de lucht die niet zo koud zou moeten zijn. Dit wordt bevestigd door de ijzige rilling die ineens langs mijn rug loopt. Ik hef mijn hoofd op om te zien wat er aan de hand is, maar zie alleen maar mist. Ik had de mist nog niet eens opgemerkt. De witte wolken die aan de hemel stonden toen ik vertrok, zijn nu vervangen door bruingrijze exemplaren waar ieder moment een stortbui uit kan vallen. Maar er gebeurt niets. Het regent niet en het waait niet. Als ik naar mijn handen kijk, zijn ze al vast gevroren in het ijs en omgeven door een wit laagje ijskristallen. Ik voel hoe mijn hart sneller begint te kloppen. Angstig kijk ik om me heen. Mijn gezicht wordt klam van de donkere mist die om me heen hangt. Dan komen de tranen. Ze stromen als warme regen over mijn gezicht terwijl ik mijn ogen naar de hemel opsla. Ik bevrijd mijn trillende handen uit het ijs en klem ze dicht tegen me aan. Mijn ademhaling gaat veel te snel, mijn hart lijkt wel weg te willen vliegen, maar in mijn hoofd is het stil. In mijn hoofd is het zo verdacht rustig, dat het me schrik aanjaagt. Dan haal ik een keer diep adem en houd hem dan in. Voorzichtig bevrijd ik ook mijn knieën uit het ijs. Weer op mijn benen laat ik mijn handen langs mijn lichaam hangen en adem ik zachtjes uit. Iets is helemaal anders dan het zou moeten zijn. Ik sluit mijn ogen voor een paar seconden en verwarm zo de lucht om me heen tot ik niet meer ril. Enkel mijn voeten zijn nog vastgevroren in het ijs dat, nu ik er op let, zich steeds verder verspreidt. Verbaasd kijk ik naar het water dat stukje bij beetje wit wordt. Wit met een groen slijmlaagje. Ook mijn voeten zitten onder het vieze groene spul dat maar niet lijkt te willen oplossen. Ik probeer mijn zicht te verscherpen, maar de mist is werkelijk te dik om doorheen te kijken. Dan bal ik mijn vuisten en knijp er hard in. Het ijs stopt abrupt met verspreiden, het begint zelfs langzaam af te brokkelen tot het nog een grootte heeft van een kleine cirkel om mijn voeten heen. Dan adem ik diep in en uit en laat de mist om me heen optrekken. Als de lucht weer zo schoon is e-als het kan zijn, zet ik een stap naar voor. Mijn voet zompt weg in het groene spul, maar ik probeer het te negeren. Mijn kracht is niet eindeloos, dus langzaam laat ik mijn concentratie los en wordt het terug koud. Ik weet dat er nog land is, onbewoonbaar en verdort, maar ik zal het moeten bereiken voor ik volledig bevries.
Er zijn nog geen reacties.