Foto bij 1. My world, my life

“Je kunt ook gewoon met me meegaan.” Hij zijn stem had een leuk accent, maar ik vertrouwde hem niet. “Ik heb jou verteld wat ze van me hebben gemaakt, nu is het jou beurt. Dat is wel zo eerlijk,” zei Brock. De twee stonden voor me, de ene lang en breed, de andere klein en krom en waarschijnlijk dronken. Hij had wel een punt, het was wel zo eerlijk als ik mijn verleden zou vertellen, maar ik ging mijn leven niet gewoon aan de neus vaan een stelletje vreemdelingen hangen. Ik kende de naam van de kleine: Brock, maar dat had ik ook gewoon ergens gehoord. De lange had een leuk accent en hij leek me zo’n type die je moest imponeren voor ze iets voor je doen. Ik had geen zin om hem alles haarfijn uit te leggen. Trouwens, hij had me al zien vechten, kon hij het daarvan niet afleiden? Waarschijnlijk niet, het was een stuk ingewikkelder dan dat. Ten eerste: hij had geen idee wie ik was. Ten tweede: hij dacht dat hij iets over mensen als ons wist, maar dat deed hij dus niet. Daar was ik wel zeker van. En dan nog iets: hij vond dat hij erg veel geleden had en wilde het hen nu betaald zetten met de gaven die ze hem gegeven hadden. Dat was geen stijl. Nee serieus, dat had ik al duizend keer gezien bij mensen als hij. Of misschien was ‘mensen’ niet helemaal het goede woord.
Ze hadden me vastgeketend met zware kettingen aan de muur. De ringen rond mijn polsen en enkels sneden in mijn vel en ik was er zeker van dat ze diepe afdrukken maakten in mijn vel. Ik hoorde hen lachen in een kamer naast me, blijkbaar was er iets te vieren. Langzaam werd het stil tot ik uiteindelijk de voetstappen kon horen die naar mijn cel leidden. De deur ging krakend open en de hele groep kwam binnen. Ik had ze nog nooit allemaal samen gezien, dus dit moest een soort van eer zijn, misschien hadden ze eindelijk ontdekt waar ze al zo lang naar aan het zoeken waren, wie weet. De dokter die mij maar al te bekend voorkwam, stapte recht op me af met iets in zijn handen. Ik keek er argwanend naar. Dit was nu al zo vaak gebeurt, maar nooit had dit het effect op me gehad dat ze wilden. Misschien zochten ze een geneesmiddel, of misschien wel een ziekte. Ik had na al die jaren nog steeds geen idee, maar wat ik wel wist, was dat ik hun favoriete proefpersoon was. Dat was ook niet moeilijk aangezien ik nooit tegenstribbelde. Dat had ik afgeleerd met de jaren dat ik hier al zat, en dat was lang. Ik was nu acht jaar en waarschijnlijk was ik hier geboren. Ik had nooit een andere plaats als deze gekend. De dokter hield het voor mijn neus en ik wist al meteen dat het geen drankje was als al die vorige keren. Het prikte in mijn ogen dus ik knipperde. Toen nam de dokter een mes en greep mijn arm. “Nee, nee, nee.” Iemand achter hem kwam hoofdschuddend naar voren en legde een hand op zijn schouder. Het was zijn vrouw die zeker twintig jaar jonger leek dan de grijze man voor me. “De nek, dat lijkt me het effectiefst.” Hij keek haar dankbaar aan, maar met een gezicht van steen draaide hij zich weer om en verplaatste het mes naar mijn nek. Langzaam maakte hij er een diepe snee in, en toen nog een. Een kruis in mijn hals. Terwijl ik hevig bloedde, goot hij het spul over de wond. Hij wilde het spul in mijn bloed. Snel legde hij er een doek op om het bloed te stelpen. De kleur van hetgeen er nu nog uit liep, was niet meer rood. Het was eerder zwart. Ik voelde mijn aders verdikken en wachtte op de pijn. Normaal gezien voelde ik bij dit soort dingen prikken in mijn armen en benen, en een hevige pijn. Maar deze keer was het anders. Deze keer was het rechtstreeks in mijn bloed gegoten. Hij moest wel erg zeker van zichzelf zijn dat hij meteen de proef op de som wilde stellen. Maar toen begon ik het effect steeds beter te voelen: mijn hals kreeg het langzaam koud, alsof ik aan het bevriezen was, en verspreidde het steeds verder. Ik kon me niet meer bewegen, mijn spieren waren verlamd. Mijn ogen vielen dicht en ik voelde hoe de kou over mijn gezicht trok. Ik merkte dat ik ineens niets meer hoorde. Ik kon bijna niet meer ademen en mijn mond werd droog. Ik probeerde hem te openen om naar lucht te happen, om te schreeuwen misschien, maar er gebeurde niets. Toen kreeg ik mijn gehoor terug. De kettingen rammelden tegen de muur en ik besefte dat het mijn armen waren die trilden. Ik kon terug bewegen! De stemmen om me heen klonken verward, alsof ze deze keer echt iets anders hadden verwacht. De andere keren hadden ze niet geweten wat te verwachten, maar nu bleek mijn reactie toch niet de juiste te zijn. Er was iets mis. Er moest iets mis zijn. Iets was fout gegaan, en nu zouden ze erachter komen. “Hé!” Iemand duwde tegen mijn borst, maar ik reageerde niet. Ik wilde niet weten wat ik zou zien als ik mijn ogen open deed. “Dat meisje heeft echt geen idee wat er aan het gebeuren is, laat haar toch even.” Haar stem klonk bekend in mijn oren, maar toch anders. Duidelijker, zuiverder. Ik probeerde me te herinneren of ik haar ooit had horen zingen, maar kwam al snel tot de conclusie dat er niets aan haar stem verandert was. Ik hoorde het gewoon anders. Ik opende mijn ogen en merkte dat ik alles ook anders zag. Het beeld voor me leek even op pauze te staan terwijl ik het analyseerde. De oude dokter voor me leek zelfs ouder dan anders, zijn rimpels waren duidelijker dan ooit. Ik kon zelfs zijn oogkleur zien, ondanks de donkere schaduw die altijd over zijn ogen leek te hangen. Zijn vrouw kon ik nu beter inschatten qua leeftijd: eind veertig. Ze was dus niet zo jong als ik dacht dat ze was. Ik kon zelfs de schilfertjes in haar haar zien zitten, ookal stond ze ruim drie meter bij me vandaan in de schaduw. Toen ik knipperde, keek de dokter al recht in mijn ogen. Ik hoefde niet na te denken over wat hij me nu ging vragen, het was altijd hetzelfde. “Wat voel je?” Ik besloot om niet te antwoorden, ik vertrouwde mijn stem niet. Als mijn ogen en oren zo raar deden, hoe zou mijn stem dan klinken? Ik wilde niet eens weten hoe ik er nu uitzag, maar aan het gesprek dat gaande was in de groep mensen kon ik uitmaken dat het anders was. “Haar witte huid lijkt me niet gezond…” “Zag je haar bloed? Het was zwart…” “Haar aders zijn zo duidelijk zichtbaar, is dat normaal?” Wat denk je, mijn huid is wit en mijn bloed is zwart, leek me duidelijk. Maar ik toonde geen enkele emotie. In plaats daarvan focuste ik me op de omgeving die een vreemde indruk op me maakte. Ik kon duidelijk de vochtigheid in de ruimte voelen, de stenen waren koel, maar niet koeler dan mijn vingers. “Is ze dood? Ik bedoel, ondood?” “Geloof je nu echt in zulke verhalen? Natuurlijk is ze niet ondood, heb je haar zien sterven misschien?” Ik velde de warme vingers van de dokter tegen mijn hals, de andere kant dan waar hij me gesneden had, en concludeerde van niet. “Haar hart klopt nog, maar ik weet niet voor hoe lang nog.” “Wat eet ze, denk je?” “Laten we bloed proberen…” Toen begreep ik het; ze wilden een vampier van me maken. Maar ik voelde me niet anders dan normaal, moest ik toegeven. Of eigenlijk wel een beetje: ik voelde bijna niets meer, behalve dan de kleinste trilling in de lucht en de warme adem van de mensen om me heen. Ik had geen honger, maar dat was ook niets verschillend met normaal. Terwijl ik zo mijn lichaam langsging om te voelen of er verder iets verandert was, sneed iemand in haar arm. Ik kon duidelijk de geur van het bloed ruiken, maar ik reageerde er expres niet op. Ik wilde hen dit plezier niet gunnen. Intussen hing ik erbij alsof ik aan het sterven was, en misschien was dat ook wel zo. Ik had – op mijn trillende handen na – nog niet bewogen en staarde schuin naar beneden. Naar de grond die zich ver onder mijn voeten bevond. Ikzelf stond op een hoge steen waar ik vanaf zou vallen zonder al deze kettingen. Ik merkte wel dat ze geen pijn meer deden aan mijn polsen en enkels, en ook dat ze niet meer in mijn huid sneden. “Wat moest er eigenlijk gebeuren?” vroeg een meisje op de achtergrond. Ik spitste mijn oren om het gesprek beter te volgen. “Ze moest heel sterk worden en zich uit haar gevangenschap bevrijden, maar ik had al wel verwacht dat het een mindere werking zou hebben op een mens. Je moet weten dat mensen ongeveer vijftig keer zo groot zijn als een muis…” Geen vampier dus, ook geen ziekte en ook geen geneesmiddel. Nee, hij wilde een supermens creëren. Maar om eerlijk te zijn moest ik zeggen dat hij best wel gefaald had, alweer. Ik voelde me alsof ik niet minder om de wereld kon geven en ik hier gewoon naar buiten zou lopen straks, een bloedbad achter me latend. “Kom, we geven het wat tijd.” Een andere man kwam naar me toe met een stevige lange ketting en bond me dubbel vast aan de muur. Een extra ketting, een extra ring om mijn polsen en enkels, een extra pin in de muur. Overal was aan gedacht. Toen lieten ze me alleen. Ik kon hun voetstappen langer horen weergalmen in de rotsige gang dan normaal. Misschien gewoon omdat ze met meer waren, misschien omdat mijn oren beter leken te zijn dan normaal. Net als mijn ogen, mijn gevoel in mij huid, mijn neus en misschien ook mijn smaak. Toen was het echt compleet stil. Ik spande de spieren in mijn armen op, hief mijn hoofd en trok. De twee pinnen aan de rechterkant schoten uit de muur. De pinnen aan de linkerkant volgden. Ik schopte mijn hiel tegen de steen waar ik op stond zo hard, dat er een stuk steen afbrokkelde. Maar ook hard genoeg om de ringen rond mijn enkels te doen breken. Toen ik sprong, kwam ik geruisloos en makkelijk neer op mijn benen. Zonder ook maar op de oneffen grond te letten, liep ik naar de deur. De spijlen die de kleine opening barricadeerden, leken veel te dun om iemand binnen te houden. Met een klik maakte ik de deur open. Hij zat misschien wel op slot, maar blijkbaar was het slot niet gemaakt op mijn kracht. Toen besloot ik te doen wat elk monster met zijn createur zou doen. Ik verliet de plaats, een bloedbad achter me latend.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen