Foto bij Hoofdstuk 47

Lieve lezers,

Hier is H47 alweer. We zijn inmiddels de 60.000 woorden gepasseerd *yay*.

Ik weet dat ik jullie gisteren heb achtergelaten met een heleboel vragen (sommigen schijnen het zelfs vijf keer opnieuw gelezen te hebben en denken het nu eindelijk te snappen). In ieder geval zal het begin van dit hoofdstuk de antwoorden geven op jullie vragen. Vanaf het volgende hoofdstuk gaat het echte plot weer verder en speuren Maeve en Nathaniël weer verder naar de mol. Soort van.

Vandaag heb ik overigens mijn cijfer voor AK teruggekregen: 6,7! Ik was best tevreden, vooral omdat ik nu geen enkele vijf meer sta op mijn cijferlijst. (Als in: afgerond wás het allemaal al een zes, maar die ene vijf stond daar zo stom te grijnzen...)
Dus ik was in een vrolijke bui en geef jullie dit.

Vinden jullie het nog wel interessant om te lezen, eigenlijk? Het plot staat een beetje stil en het begint pas weer over een stuk of tien hoofdstukken écht weer spannend te worden. (Als in: een spannend stuk van het plot.)
Ik maak me daar wel een beetje zorgen om, voornamelijk omdat het toch al een lang verhaal is en het niet echt... motiverend is om verder te lezen als er niet genoeg spanning in zit.

Veel leesplezier!
Liefs,
Idylle.

‘En, heb ik mooi gedroomd?’ vroeg Nathaniël toen ik hem losmaakte.
‘Nee,’ zei ik beslist. ‘Absoluut niet. Het was afschuwelijk, maar ik heb wel een mooi kijkje gekregen in je verleden. In je hoofd in het algemeen, zelfs. Die nieuwe techniek kwam op het juiste moment.’ Ze hadden me de keuze geboden om plaats te nemen ‘in het hoofd van de Dwaling’. Met stickers en draadjes werd ik aangesloten op de computer, zodat Nathaniëls emoties en beelden meteen in mijn hoofd werden geplant. Als een soort droom.
‘Dus jij hebt volledig… mijn complete droom in detail beleefd?’
‘Ja, het was bíjna alsof ik jou was. Maar ik wist toch ergens wel dat ik mezelf was. Ik herkende mijn eigen stem op het einde. Praat ik echt in mijn slaap?’ Ik kon me niet herinneren dat ik ooit zo tegen hem had gesproken.
Hij lachte zachtjes. ‘Ja, echt. Het is best lief. In ieder geval heel erg vermakelijk.’
Mijn wangen werden warm, ik keek even naar de grond, ontweek zijn niet bestaande blik. ‘Je mag gaan, drink nog even wat.’ Ik duwde mijn inmiddels koude koffie in zijn handen. ‘Ik haal je straks wel in. Eerst hier alles aan kant maken en me omkleden.’
‘Prima!’ Hij nam een slok, proefde de smaak even op zijn tong en trok toen een vreemd gezicht. ‘Wat is dit?’
Ik fronste. ‘Koffie. Heb je dat nog nooit gehad?’
‘Neuh,’ mompelde hij, terwijl hij het achter elkaar naar binnen klokte. ‘Maar het is wel lekker. Het smaakt vreemd. Zit er ook chocola in?’
‘Een klein beetje maar. Iemand ander griste het grootste deel voor mijn neus weg, dus moest ik het maar doen met gewone koffie. Maar met die simulatietechnieken zit je er dusdanig in dat je hier geen andere dingen kunt doen, dus is het koud geworden. Je hoort het eigenlijk warm te drinken. Ik kan wel voor meer zorgen, als je wilt.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Niet nu. Nu wil ik terug en ontbijten. Kom je straks?’
Met mijn shirt al over mijn hoofd getrokken, knikte ik. ‘Hm-mm. Ik kom straks. Ga maar alvast.’ Ik kon hem eventjes niet zien, maar zijn voetstappen stierven weg. Ik trok snel mijn rode kleren uit en verborg mijn beha onder een schoon, zwart shirt. Gympen aan, haren uit mijn staart, bril in een hoekje, wegwezen. Ik sprintte achter Nathaniël aan, die net om het hoekje van de trap verdween. ‘Boe!’ giechelde ik.
‘Ah!’ Hij gooide zijn handen in de lucht en deed alsof hij schrok. ‘Goh, jou had ik nu echt níet verwacht hier. Ik was eigenlijk aan het zoeken voor Jace.’
O. ‘Waarom?’
‘Zou hij de weg terug kunnen vinden, denk je? Hij was gisteravond nog ontzettend wankel. Hij ging twee keer onderuit in de douche, niemand kwam hem helpen en ik kon niets zien, of doen. Volgens mij had hij zijn enkel bezeerd.’
Dat zou best kunnen. Maar toch had ik geen medelijden. Ik kon hem nog steeds niet uitstaan. Mijn complete privacy was weg, ik kon Nathaniël ’s nachts niet eens meer losmaken, omdat hij dat dan zou zien. Bovendien had hij – hoe toepasselijk – een ongelooflijk kort lontje. De medicijnen werkten niet volledig, dus werd het bloedheet in de cel als iets hem niet aan stond. ‘Hij moet het ooit leren. Waarom gooien we hem niet meteen in het diepe. Hij leert vanzelf zwemmen.’
‘Weet je, Maeve. Je haat hem niet, je haat het dat hij bij ons in de cel zit. Dat zijn twee heel verschillende dingen. Je moet het één niet op de ander afschuiven.’
‘Ik haat het dat hij vragen stelt.’
‘Dat deed jij ook. Hij is gewoon iets directer, hij wil alles in één keer weten. In een kortere tijd. Hij is gewoon wat… agressiever dan jij bent. Dat is niet erg, maar je zult het moeten leren respecteren.’
‘Dus… wat is nu je punt?’
‘Zoek Jace. Help hem de cel te vinden. Word vriendjes met hem of zoiets. Verzin wat leuks. Als hij onaardig is, betekent dat niet dat jij nu een vrijgeleide hebt om hem het leven zuur te maken. Verlaag je niet tot zijn niveau, stel jezelf erboven en gedraag je als de persoon die je bent. Waardig. Rug recht, je kunt hem aan.’
Ik knikte, zuchtend. ‘Prima, ik ga hem wel zoeken, joh. Maar ik kan niet beloven dat ik ineens ontzettend lief word voor hem.’
‘Hoeft ook niet, hoor. Zolang je het maar probeert, vind ik het al best.’ Hij gaf me een korte kus. ‘Tot straks.’
Ik kreunde vermoeid en draaide me om. Jaaace, jacejacejace. Kom hier, poesje. Zucht.
Op een gegeven moment zie ik zijn blonde kop boven de rest van de Dwalingen uit steken. ‘Jace.’ Jaaace, jacejacejace. ‘Jace!’
Hij keek mijn kant uit, zoekend naar de persoon waar het geluid vandaan kwam. ‘Jace!’ Jemig, hoe moeilijk kon het zijn om iemand te vinden die als een gek jouw naam aan het gillen is. Ik had het gevoel alsof iedereen in een straal van twintig meter naar me keek alsof ik zojuist had gezegd dat ik een oude mevrouw was van rond de zeventig en ik iedereen hier zou kunnen verslaan in een gevecht van man tot man. Achter elkaar door.
Ik gilde zo hard dat het echt niet te missen was. ‘Ja-ace!’ Ik zwaaide. ‘Hier, man!’
Hij kwam op me af. Zijn wenkbrauwen opgetrokken, kennelijk verbaasd dat ik hem wilde spreken. (Oké, nu ik er zo over nadacht, moest ik het wel toegeven: dat was best logisch.) ‘Wat?’
‘Denk je dat je de weg terug naar je cel kunt vinden?’
‘Om eerlijk te zijn… nee.’
‘Prima, dan doe ik dit…’ … niet voor niets. Nee, dat zou gemeen zijn en ik had gezegd dat ik zou proberen aardig te zijn. Of zoiets. ‘Fijn,’ begon ik opnieuw. ‘Dan kom ik je helpen.’ Denk ik. ‘Vind je dat… goed?’ Dit was geen punt in het omgaan met mensen waar ik goed in was. Toestemming vragen om te helpen.
Ach, wie hield ik hier ook voor de gek. Ik kon in het geheel niet goed omgaan met mensen, wat Nathaniël ook zei over mijn sprekerskunsten. Ik had er in het dagelijks leven nog geen voordelen van ondervonden.
Ik nam Jace – zonder uitdrukkelijke toestemming, maar wie ging daar nou over? – mee door de juiste gangen. Ondertussen legde ik hem vijf keer de routebeschrijving uit van onze cel naar allerlei bestemmingen en weer terug. Hij bleef de hele tijd stil en knikte onregelmatig, alleen als ik iets nuttigs had gezegd. Hij luisterde. Wacht, wat?
Toen we aankwamen bij de cel, inmiddels alweer kletsend over iets anders, rende Lorain op me af. Ze kneep me fijn in een wurgknuffel en begon tegen me aan te praten in een tempo waar ik niets uit op kon maken.
Nathaniël kwam erbij staan. Jace was nergens meer te bekennen, waarschijnlijk gevlucht zodra ik werd aangevallen. De lafaard.
‘Lorain, kun je proberen je tempo een beetje omlaag te brengen, je praat echt belachelijk snel,’ merkte Nathaniël lachend op.
De woordenwaterval stopte en ging toen rustiger verder. ‘Goed… Maeve, ik heb je gemist. Je was zo lang weg en ik had nog helemaal niet de tijd om weer met je te praten! Hoe gaat het? Hebben ze je pijn gedaan? Wat was er gebeurd?’
Het was leuk! Dat was de eerste gedachte die me te binnen schoot, maar die was zo ongepast dat ik mezelf wel kon slaan. ‘Het was… saai. Sorry, maar ik wil het er liever niet over hebben. Niet zo’n geslaagde ervaring.’
‘O, natuurlijk, dat snap ik. Wist je dat die soldaat die je sloeg niet naar de ziekenboeg wilde? Hij wilde alleen maar ijs op zijn wang, maar geen pijnstillers of iets dergelijks. Hij mompelde wat in zichzelf toen hij langs me kwam. Iets over medicijnen en dat ze dingen deden die niet goed waren. Maar het kan ook nog wel zijn dat ze dingen deden die ze niet zouden moeten doen…’ Ze dacht even na. ‘Ik weet het niet meer. Te lang geleden. Goed je weer te zien, ik moet gaan. Doeg!’ Ze dook haar cel in en ik liep verward achter Nathaniël aan naar ons hokje.
De blinde jongen lachte naar me. ‘En, is Jace nou écht zo erg?’
Ik kneep mijn ogen samen. ‘Hij kan ermee door. Maar hij moet niet meer vragen gaan stellen, want dan eindigt meneer Kort Lontje net als meneer Kompas.’
‘Afgesproken.’

Reageer (4)

  • Scribe

    Eindelijk alles bijgelezen. Snel een abo genomen (:

    1 decennium geleden
  • histofafoe

    Toelichting op het vorige hoofdstuk, daar waren we wel aan toe! Het lijkt ook wel dat Maeve Jace ietwat begint te accepteren. Maar misschien lees ik dat verkeerd xD

    1 decennium geleden
  • Bellaen

    Idylle, wees niet bang dat het saai wordt om te lezen. Onder de grotere spanningsboog stop je allerlei kleine, zoals nu met Jace. Wat gaat hij doen, hoe reageert Maeve daarop? Komt er een ruzie? Ontploffen ze allebei? Schrijf vooral zo snel mogelijk verder, jouw stukken lezen zo lekker.

    1 decennium geleden
  • Vibes

    Hahaha ohh, now it all makes sense!!

    1 decennium geleden

Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen