Hoofdstuk 45
‘Maar… wat gaat er gebeuren dan?’ Die jongen bleef maar vragen stellen. Ik beantwoordde ze al niet eens meer, zo snel kwamen ze achter elkaar. Ik snapte niet hoe Nathaniël dat volgehouden had toen ik hier net aan was gekomen. Jace bezorgde me hoofdpijn.
Het begon al toen het rooster achter me werd dichtgedaan en Jacy weggelopen was. Jace was opgestaan en had zijn hand naar me uitgestoken. Ik had hem vastgegrepen en toen direct mijn vingers uit zijn greep getrokken – hij was heel erg koud voor een pyromaan. Hij keek me onderzoekend aan. ‘Wat?’
‘Niets. Ik ben Maeve.’ Niet aangenaam kennis met je te maken.
Ik ging naast Nathaniël zitten. De cel was ineens heel klein en benauwd geworden. Ik zocht naar de flessen water onder het bed en gaf er eentje aan de jongen naast me. Ik smeet een ander op het bed van de nieuweling. Uit alles bleek waarschijnlijk mijn ontevredenheid met de situatie, maar ik had geen zin om dat nu te gaan veranderen. Mijn complete planning was overhoop gehaald. Het onderzoek naar de mol werd gedwarsboomd. Zou de mol hier achter zitten? Zou die persoon weten wat Nathaniël en ik van plan waren om vervolgens Jace bij ons in de cel gedumpt te hebben zodat we geen plannen meer konden maken in de cel? Als dat zo was, dan was hij gehaaider dan ik al dacht. Ik wist niet zeker of ik nog wel zin had in het maken van dossiers en puzzelstukjes zoeken en in het plaatje passen. Daar was ik altijd al slecht in geweest, dus waarom zou dit anders zijn? Sterker nog, in de tijd dat ik nog veel puzzelde, lagen de stukjes altijd al voor me klaar. Nu moest ik ze nog zoeken ook, terwijl ik niet eens wist of ze er überhaupt wel waren.
Ik leunde tegen Nathaniël aan en speelde wat met de draadjes aan zijn deken. Jace ging gewoon door met het spuwen van vragen. Nathaniël had zijn mond het grootste deel van de tijd dicht gehouden, maar viel nu uit. Snel en onverwachts maakte hij een einde aan de woordenstroom door zijn keel te schrapen. ‘Jace,’ zei hij kalm. ‘Er zijn een paar… ongeschreven regels in deze cellen.
Ten eerste: wees anderen niet tot last. Op wat voor mogelijke manier niet, snap je dat? Dus niet hard praten, niet fluiten, niet neuriën, niet stampen en wat je ook doet…’ Dramatische pauze. ‘Je mag nooit, maar dan ook nooit zingen. Wat je ook denkt: je vrolijkt niemand hier op met een liedje. Wij doen het niet, dus jij ook niet. Begrepen?’ Jace knikte. Ik moest bijna lachen – bijna, ik was nog steeds boos – omdat die regels zo’n beetje pas verzonnen waren en ik ze nooit zou kunnen volgen.
Jace knikte. Nathaniël ging verder. ‘Goed, je krijgt de informatie die je nodig hebt, wanneer je het nodig hebt. Soms iets eerder, nooit later. Je kunt vragen blijven stellen tot je erbij neer valt, we geven je geen antwoord als wij dat niet willen.’
‘Maar het is niet eerlijk als je me eerst vertelt dat er een ramp plaatsvindt, morgenavond, en me vervolgens niet vertelt wat er precies gaat gebeuren. Geef toe, dat is ronduit vals.’ Hij sloeg zijn armen over elkaar.
‘Nee, dat is niet vals.’ Ik stond op en haalde even diep adem voor ik zou ontploffen. Niemand had er baat bij als ik uit elkaar zou knallen. Daarbij zou ik in dat geval Nathaniëls zojuist verzonnen regels overtreden. Dat zou geen goed signaal afgeven bij Jace, dus ik hield me in – of ik probeerde mezelf in te houden. ‘We doen je hiermee een plezier. Op deze manier besteed je de rest van de dag, de rest van de komende dagen, met fantaseren wat er zou kunnen gebeuren. In plaats van te lopen pingelen met de woorden die wij in je hoofd stampen. Losse woorden die samen zinnen vormen, die een horrorverhaal creëren dat je in geuren en kleuren blijft achtervolgen in je nachtmerries.’ Nachtmerries, de ironie. ‘We gunnen je nog anderhalve dag rust, maar als je nog even iets langer door blijft zeuren, mag je wat mij betreft krijgen wat je wilt hebben. Al ga ik het je niet geven – ik vind één nacht, één dag in de week wel genoeg.’ Ik keek hem even recht aan. ‘Ik ga je nu twee adviezen geven. Als de soldaten dit lokaal in komen, moet je je mond houden. Je doet alles wat ze willen, je protesteert niet. Doe wat wij doen. Anders beland je binnen de kortste keren weer in de koelcel.’
‘Hoe weet jij van de koelcel?’ Hij kneep zijn ogen een beetje samen en keek me indringend en heel erg nieuwsgierig aan. Daar ging hij nog eens last mee krijgen. Het was ongezond in deze omgeving. Hij lette op, dacht snel na. Nog steeds straalde zijn hele houding de onzekerheid uit die Nathaniël een paar weken geleden had beschreven. Gebukt onder het gewicht van onwetendheid. Hij riep gemengde gevoelens bij me op. Ik wilde medelijden met hem hebben, maar ik kon niet anders dan boos op hem zijn omdat hij mijn hele plan door de war had geschopt.
Nathaniël keek op met een kalm, bijna sereen gezicht. In zijn troebele ogen flikkerde iets gevaarlijks. ‘Iedereen weet van de koelcel. Het is de meest gebruikte manier om Dwalingen tot kalmte te manen. Bovendien krijgt iedereen – behalve mensen die met water kunnen knoeien – er mee te maken in de eerste dagen dat ze hier zijn. Niets bijzonders. Ze zijn hier slimmer dan je denkt, geloof me.
Laat je complottheorieën varen, ze maken je leven alleen maar moeilijker.
Het laatste advies voor vandaag heeft te maken met de kraan in de badkamer: gebruik dat ding alleen voor de absoluut noodzakelijke hygiëne. Het water is vergiftigd door de Epidemie. Ze hebben nog niet te moeite genomen het schoon te maken.’
Daarmee was alles gezegd wat gezegd kon worden, voorlopig. Jace bleef op zijn bed zitten terwijl Nathaniël over mij heen klom naar zijn kant van ons hoekje. Op fluistertoon voerden we een nietszeggend gesprekje. Jace bleef naar ons kijken voor nog bijna een half uur, daarna gaf hij het op. Hij sloot zijn ogen en zocht naar een comfortabele houding.
Geen vragen meer. Het was aan ons om antwoorden te geven op de stilte in zijn hoofd.
Reageer (2)
Ik had Jace bewusteloos geslagen en vervolgens zijn stembanden eigenhandig weggehaald.
1 decennium geledenEn toen Boem *Weg is je persoonlijke ruimte*
1 decennium geleden