Ideeën voor wat er verder met Cyrielle gebeurt?

“Count your age by friends, not years. Count your life by smiles, not tears.”
- John Lennon

Iemand fluistert mijn naam en in een fractie van een seconde open ik mijn ogen en weet ik weer waar ik ben. Luce herhaalt mijn naam nog een keer en zwaait met haar hand voor mijn ogen, alsof ze zeker wil weten of ik niet dood ben. Ze haalt opgelucht adem als ik overeind ga zitten.
‘De ordehouder kwam ons vannacht controleren. Ik deed alsof ik sliep, net zoals jij.’ Zegt ze.
‘Ik sliep echt.’ Ze ik, waarna Luce giechelt en weer verder gaat.
‘Ik hoorde ze praten, de ordehouders. Ze zeiden dat ze ons nog een keer wilden verdoven, maar nu wat langer. Maar doordat we ‘sliepen’ deden ze het niet. Goed hè?’ Luce glimlacht als een klein meisje, wat ze eigenlijk ook nog is en wijst vervolgens naar een bakje dat tussen ons in ligt.
‘De aardige ordehouder heeft dit vanochtend aan ons gegeven. Hij zei dat ik het niet mocht zeggen aan de andere ordehouder.’ Ze maakt het bakje open. ‘Lief hè?’
In het bakje zitten vier rode vruchten die ik na even denken, herken. Mijn tante heeft me ooit verteld dat ze aardbeien heten en zoet smaken.
Ik wacht totdat Luce één van de vruchten in haar mond heeft gestopt en ik doe vervolgens hetzelfde. Het proeft heerlijk, maar ik neem voorzichtige hapjes, zodat ik zo veel mogelijk voedingsstoffen opneem. Luce daarentegen propt al snel een tweede in haar mond en likt haar vingers zorgvuldig af, waarna ze jaloers aanziet hoe ik aan mijn laatste aardbei begin. Als ik mijn vingers heb afgelikt sta ik, met wat moeite, op en schuifel naar het kleine raampje aan de zijkant van het busje. Ik slaak een giletje en Luce komt direct naast me staan, waarna ze hetzelfde doet en ik kan concluderen dat ook zij nog nooit groen gras heeft gezien. Bij mij thuis hebben we alleen maar struiken, doornen, bomen, héél soms wat mos en iets wat waarschijnlijk familie is van dit prachtige groene gras, maar lang niet zo groen.
‘Het ziet er naar uit dat we echt helemaal in het westen zijn. Mijn moeder zong altijd liedjes over het groen in het westen.’ Zeg ik, terwijl ik mijn neus tegen het vieze raam aandruk.
‘Wordt er in dat liedje ook niet gezegd hoe het groen werd verwoest door de Derde Wereldoorlog?’
Ik haal mijn schouders op. Niet alles aan liedjes hoeft te kloppen. Luce zakt door haar knieën en ik doe hetzelfde.
Ik neem een andere houding aan en ineens merk ik dat mijn lichaam niet goed meer tegen het zitten in het koude busje kan. Bovendien heb ik al zo lang niets fatsoenlijks meer gedronken of gegeten dat ik niet helemaal meer helder kan denken en af en toe draaierig word.
Een hard gepiep laat me opschrikken en het busje komt plotseling tot stilstand, waardoor ik languit op de vloer kom te liggen. Luce kan zich gelukkig nog ergens aan vastgrijpen en als ik me op mijn rug draai, zie ik dat ze al weer bij het raampje staat. Ze kijkt geconcentreerd.
‘Ik zie een hele hoge muur en ik kan niet zien waar hij ophoudt.’ Ze knijpt haar ogen samen. ‘Volgens mij gaan we door een soort van douane. Kun jij een stad op noemen die belangrijk genoeg kan zijn voor zoiets?’
Ik rol me weer op mijn buik, steun met mijn kin op mijn armen en denk na.
‘Er is er één in het vroegere California. Volgens mij is California ooit samengevoegd met Nevada. Dat is alles wat ik weet over het westen.’ Mijn tante had al snel opgegeven me geschiedenis te leren, aangezien ik daar totaal geen interesse in toonde, evenals geografie.
‘Waarom zouden ze ons een stad in smokkelen?’ Vraag ik me hardop af. Luce schudt haar hoofd.
‘Volgens mij worden we niet naar binnen gesmokkeld. We zijn geheel volgens de regels opgepakt. Tenminste… Ik neem aan dat het bij jou niet helemaal vrijwillig is gegaan?’
‘Hoe weet je dat?’
‘Je was een paar uur lang bewusteloos.’
O ja. Ik grinnik en sluit mijn ogen, totdat het busje weer in beweging komt. Luce staat nog steeds bij het raampje en doet uitgebreid verslag van wat ze ziet. We passeren volgens haar een zwaar bewaakte poort.
‘Er zijn alleen maar hoge gebouwen. Hoe kunnen ze die zo hoog bouwen? Ze glimmen ook zo mooi, wauw. Al die mensen. Wat dragen ze mooie kleding!’ Luce ratelt aan één stuk door. ‘Alles is zo schoon en mooi! Zelfs de mensen! Cyrielle, dit moet je echt zien!’
Ik kom met veel moeite overeind en ga naast haar staan. Luce blijkt niet te hebben overdreven. Grootse wolkenkrabbers lijken van staal te zijn gemaakt en het glas glimt als spiegels. Overal lopen mensen in grijze, witte en zwarte kleding. Je zou bijna denken dat het dragen van deze kleuren verplicht was, als er niet af en toe ook mensen in andere kleuren tussen liepen.
Dan denk ik ineens aan thuis. Aan de kleine hutjes waarin een groot deel van ons bijna sterft in de winter. Aan de versleten kleding waar we altijd genoegen mee nemen. Aan mijn moeder die niet eens nieuwe schoenen kan kopen voor haarzelf, laat staan voor één van haar drie kinderen.
Al dit schoon. Het gaat allemaal ten kosten van het volk.
En toch zou ik niets anders willen dat één van hen worden. Ik had mijn neus tegen het raam aangedrukt, als Luce al niet hetzelfde deed.
We staren zonder iets te zeggen naar buiten.
‘Cyrielle?’ Vraagt Luce, ze wendt zich tot me. ‘Ik weet niet wat er met ons gaat gebeuren. Maar ik ben blij dat ik niet alleen in dit busje zat. Bedankt.’
Ik glimlach bij wijze van dank en wend mijn blik weer op het raam. De grootte van de stad valt best mee, het zijn de hoge gebouwen die ervoor zorgen dat ik niet kan stoppen met staren.
Het is alsof ze reiken tot aan de hemel.

Plotseling kunnen we niets anders meer zien dan een stalen muur en ik veronderstel dat we ondergronds rijden en ook ondergronds tot stilstand zullen komen.
Mijn vermoeden klopt. Binnen een paar minuten komt het busje tot stilstand en ik werp nog snel even een blik uit het raam, waarna ik een kneepje geef in de hand van Luce en probeer mijn zenuwen te verdringen. Het is erg angstaanjagend als je leven in de handen van anderen ligt. Ze zouden met me kunnen doen wat ze wilden.
Ik hoor meer dan vier voetstappen, mannenstemmen en gerommel aan de deur van het busje. Als de deur openvliegt moet ik mijn ogen dichtknijpen door de grote hoeveelheid ligt, maar na een paar seconden zie ik de zwaarbewapende mannen die voor het busje staan. 1 wapen op mij gericht.
2
3
4
Ik sta als aan de grond genageld, en pas als alle wapens op mij zijn gericht, beweeg ik langzaam mijn handen omhoog.
‘Handen op je rug en draai je met je rug naar ons toe.’ Zegt één van de mannen. Ik gehoorzaam.
‘Loop nu langzaam naar achteren.’
Voorzichtig loop ik naar achteren, bang om over mijn eigen benen te struikelen. Ik hoor geklik en merk dan dat ik mijn handen niet langer vrij kan bewegen.
‘Zak door je knieën.’
Nog steeds met mijn rug naar hen toe, zak ik door mijn knieën en tot mijn verbazing worden met enkels aan elkaar vastgemaakt. Ik raak uit evenwicht en val plat op mijn gezicht, omdat ik mijn handen niet voor me uit kan houden. Gegrinnik achter me. Ik zou er bijna boos om worden, maar gelukkig voor de mannen, voel ik niets anders dan vernedering.
Ik word opgetild en laat het allemaal maar over me heen komen. Overal waar ik kan kijken lopen zwaarbewapende mannen, ordehouders maar dan in een soort van blauw pak met allemaal technische snufjes. Het voelt alsof ik in de toekomst ben beland. Om me heen zweven een soort van kleine robotjes die wild om zich heen kijken, waarschijnlijk om alles te filmen en de muur voor me lijkt uit zichzelf op te lossen.
Ik wou dat ik het kon delen met mijn broers, die hadden het geweldig gevonden. En oneerlijk. Maar vooral geweldig.
‘Waarom vertellen ze ons dat alle techniek is vernietigd?’ De vraag is eruit voordat ik er erg in heb. En natuurlijk krijg ik geen antwoord. De muren in de kamer waarin ik ben aangekomen zijn wit en op de blauwe mannen na, is eigenlijk alles binnen mijn zicht wit.
Ik kan niet tegenstribbelen als er iets op mijn mond wordt gezet. Het ruikt raar en binnen een paar seconden wordt alles zwart.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen