Hoofdstuk 41
Van het antwoord kwam uiteraard niets terecht. Nathaniël wilde alles weten van Cade en vanavond. ‘Denk je dat de mol daar aanwezig zal zijn om de boel in de war te schoppen?’ vroeg hij zich af.
Ik fronste. ‘Weet ik niet. Lijkt me eigenlijk sterk.’
‘Het zou de zoektocht een aardig stuk versimpelen. Ik bedoel: hoe gemakkelijk zou het zijn zodra je weet wie er aanwezig was. Dan kan je al zo’n driehonderd mensen van de lijst schrappen. Hij verraad zichzelf, feitelijk.’
‘Inderdaad. Daarom denk ik niet dat hij daar is. Lijkt me veel te makkelijk. Bovendien: hij moet wel slim zijn om zo lang onopgemerkt te blijven. Ik denk niet dat hij zich zo eenvoudig gewonnen geeft.’ Ik zakte naast hem neer op het bed. Hij lag op zijn matras, zijn pols nog steeds op zijn buik. Het verband was dikker dit keer, maar was alweer rozig aan de bovenkant. ‘Ben je misselijk of draaierig?’
Hij schudde zijn hoofd, voor zover dat ging terwijl hij lag. ‘Nee, gelukkig niet. Het is meer… het doet best zeer. En als ik zit nog meer, dus blijf ik maar liggen.’
‘Sorry,’ mompelde ik, terwijl ik ook naar beneden zakte.
‘Hoezo?’
‘Nou, ik was degene die boos werd en weg wilde. Jij deed alleen maar wat goed was, zelfs al deed dat pijn.’
‘Maar daar hoef je je niet voor te verontschuldigen, Maeve,’ grinnikte hij. ‘Dat had jij ook gedaan. Bovendien is het mijn eigen schuld. Als ik minder snel was gegaan was het waarschijnlijk niet gebeurd. Ik overleef het wel, joh, echt waar.’
‘Prima, als jij het zegt.’ Ik sloot mijn ogen en bleef gewoon even stil liggen. Toen de stalen deuren weer open gingen sprong Nathaniël al op voor ik het geluid überhaupt had kunnen plaatsen. Nee, hij was niet duizelig, dat stond wel vast.
‘Ik haal het wel, Mae. Blijf maar liggen.’
Mae, het was alweer jaren geleden dat iemand dat tegen me had gezegd. Mijn ouders gebruikten het wel eens als koosnaampje, naar het was eigenlijk altijd Maeve geweest. Op school Salva, maar een paar leraren gebruikten mijn voornaam. ‘Mae’ was iets… onbekends. Iets warms en zachts, uitgesproken vrouwelijk en meisjesachtig. Iets wat in deze wereld eigenlijk – heel stiekem – niet toegestaan was. Iedereen moest maar snel volwassen worden, snel een dienstig leven kunnen leiden. Voor de Regering, natuurlijk, wie anders? Mae paste niet bij dat denkbeeld. Mae was iemand die geen keuzes kon maken, een eeuwige twijfelaar. Maar ze was niet onwetend, ze wilde de keuzes maken. Dat moest worden uitgebannen. Mae moest worden weggestopt in een diep duister hoekje van de wereld. Ergens nog naast het niemandsland, waar niemand kwam zoeken.
Ik wilde Mae terug.
Nathaniël kon me haar geven.
Wat wilde hij hebben?
Toen hij terug kwam met het bord eten, zat ik weer rechtop. ‘Nathan… iël?’
Hij keek een beetje verder mijn kant op. ‘Ja?’
‘Wat wil je hebben?’
‘Sinds wanneer vragen mensen aan mij wat ik wil hebben?’
‘Sinds vandaag. Sinds ik besta. Jij hebt mij iets gegeven en ik wil iets terugdoen.’
‘Wat heb ik jou gegeven?’ Hij ging naast me zitten en gaf me een stuk brood aan. Daarna een aai over mijn haren. ‘Vertel op, ik ben nieuwsgierig.’
‘Mijn naam,’ mompelde ik verlegen. ‘Mae, bedoel ik. Zo heeft niemand me in geen jaren genoemd. Het voelt goed om dat weer te horen. Ik wil iets terugdoen, als ik kan.’
‘Weet je, in de wereld draait het niet alleen om geven en nemen. Je kunt ook alleen iets geven, zonder er iets voor terug te willen. Of in jouw geval iets nemen, iets krijgen, zonder er iets voor terug te hoeven doen.’
‘Er is vast wel iets wat je wilt hebben.’ Ik kon zoveel verzinnen.
‘Je hoeft echt geen moeite te doen, Mae. Het is goed zo.’ Hij nam een hap van zijn brood en was toen even stil. Toen kwam hij langzaam dichterbij. Ik weet niet of hij me zag, leek me eigenlijk niet, maar zo voelde het wel. Zijn ‘blik’ voelde als een warm lentezonnetje na de koude winter, al dacht ik dat ik dat verzon.
Hij kwam nog dichterbij, tot ik zijn blik alleen nog maar kon voelen, en niet meer kon zien.
En toen gebeurde het. Zijn lippen op die van mij.
Heel even maar, slechts een ruime seconde, meer was het echt niet. We kusten elkaar en leunden toen weer achterover. Ik werd langzaam rood. ‘Uhm…’ Geen woorden.
Hij zei even niets, maar glunderde van top tot teen. ‘Dat wilde ik.’
Na het sporten – waar Nathaniël niet bij aanwezig was – en de lunch in de cel, werden we opgehaald door Avery. Ze noemde mij bij mijn achternaam en noemde Nathaniël simpelweg niet. Alsof zij zelf selectief blind was geworden, of Nathaniël gewoon… onzichtbaar of zoiets. Toch was het wel duidelijk dat ze ons allebei mee wilde hebben, dus we liepen braaf achter haar aan als twee goudvisguppies met mond dicht.
Die ziekenboeg lag in een apart gebouwtje. Ik werd in de hal de ene kant op gedirigeerd, terwijl Nathaniël de andere kant op moest.
Ik deed een lichtgroene labjas aan – hé, kleur! – en bond mijn haren in een staart. Daarna wandelde ik naar de niet-quarantaineverdieping om te kijken hoeveel pleisters er te plakken vielen. Die waren er nagenoeg niet, wat waarschijnlijk meer iets zei over de lak aan goede gezondheidszorg hier dan over de voorzichtigheid van de Dwalingen. Er waren wel heel veel lege injectiespuiten die gevuld moesten worden met slaapmiddel.
Terwijl ik daarmee aan de slag ging werd mijn celgenoot achter een glazen tussenwand in een stoel gezet. Een arts, een echte arts met een witte jas, klembord, grijze haren en een brilletje op waar hij overheen keek, wikkelde zijn verband af en ontsmette de pols met een paar watjes.
Daarna greep hij een grote spuit met een dikke, groenige vloeistof die hij in de rafelige snee spoot. Hij drukte de twee randen tegen elkaar aan en plakte er een paar rechthoekige dingetjes op om de boel bij elkaar te houden. Hij pakte een schoon rolletje verband en wikkelde dat kunstig om Nathaniëls arm heen. Hij sprak een paar woorden. Kennelijk een vraag, want Nathaniël gaf antwoord.
Normaal had ik een poging gewaagd tot volgen wat ze zeiden, maar dat gaf ik nu meteen al op. Ik lette vooral op de manier waarop het verband werd aangelegd.
De arts was al snel weer klaar. Avery nam Nathaniël mee naar buiten. Vlak vor ze de deur uit was, stak ze een… duim naar me op? Oké dan.
Ik vervolgde mijn eentonige werk. Dacht na over vanmorgen.
Mijn eerste kus.
Ik raakte mijn lippen aan, glimlachte.
De verlegen glimlach werd een brede grijns.
‘Wat is er zo grappig?’ vroeg iemand naast me. Ik kende haar niet.
‘O, niets, hoor. Gewoon een binnenpretje.’
Reageer (2)
Plottwist: Nathaniël is de mol hahah. Ik denk Jordan ofzo..
1 decennium geledenMisschien is Avery wel de mol haha, leuk stukje! (:
1 decennium geleden