Foto bij 2.	Drowning

De vijver onder aan mijn voeten was stiller dan normaal. Geen rimpeling aan het oppervlak, geen beweging. Ik strijk met mijn hand door het water en een gouden vis schiet schuchter naar boven. Ik glimlach. Bij deze dieren kan ik tenminste mezelf zijn. Ik denk dat de vissen als laatste over zullen blijven, ookal zijn ze niet zo vrij als ze zouden moeten zijn. Ik kijk en tijdje naar het paar dat rond elkaar zwemt en richt me dan naar de blauwe hemel. “Ik doe er alles aan, echt. Maar ik kan er toch ook niets aan doen dat niemand er rekening mee houdt?” Ik voel een zacht briesje die mijn goudblonde lange haar naar achteren gooit. Iedereen denkt dat ik mijn haar heb laten kleuren, maar dat is niet zo. Ik ben zo geboren. Ik loop mijn huisje in dat eigenlijk enkel bestaat uit een zacht bed en een kleine tafel. Ik ben waarschijnlijk de armste mens maar ik heb ook helemaal niets nodig. Ik heb alles wat ik wil, behalve dan de tuin die ik vroeger had. Die was drie keer zo groot, maar nu staat op die plek een glazen koepel waaronder plateaus liggen. Ze zijn allemaal zwart en maken op de een of andere manier zuurstof. Zo zien zuurstoffabrieken eruit en ik ben blij dat het geen lelijke dingen zijn. Het is al avond en ik besluit om niet te laat te gaan slapen, maar ik kan het niet laten om toch nog onder de boom te blijven. Dus ga ik op mijn zij liggen, met mijn gezicht op de rand van de vijver, en val in slaap.
Drie mannen komen mijn tuin in. Ze dragen net als alle bewaarders een witte broek en geen shirt. Je zou bang moeten zijn van hun spieren, maar ik heb hen al zo vaak gezien dat het me niets meer doet. Maar ik zit met mijn rug naar hen, mijn handen in het water van de vijver. De vissen lijken wel bang te worden en verschuilen zich in de planten aan de zijkant. Ik voel hoe de wind me waarschuwt, maar ik blijf waar ik ben. Je moet uit beleefdheid altijd opstaan voor de bewaarders, maar ik blijf zitten. Zij hebben geen respect voor mijn planten en dieren, ik heb geen respect voor hen. Een van hen grijpt mijn schouder en duwt me naar achteren. Ik zet mijn handen op het gras om mijn evenwicht te bewaren, maar blijf hardnekkig naar beneden kijken. De man lacht. Ik voel een rilling over mijn rug gaan. Ineens duwt de man me zo ver naar voor dat ik op mijn knieën zit en met mijn hoofd boven het water hang. “Mooi water,” zegt hij en duwt mijn hoofd erin. Ik spartel en beland met mijn buik op het gras. Ik probeer me vast te houden aan de stenen, een bloem naast me, maar langzaam krijg ik steeds minder lucht. Na een tijdje kan ik me niet meer bewegen. Ik voel de hand mijn schouders loslaten en de voetstappen die verdwijnen. Met een laatste krachtinspanning grijp ik de bloem vast en hangmijn volledige leven eraan. Deze plant zou nooit sterven, wat men ook probeert. Dan sterf ik.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen