Foto bij Hoofdstuk 1.

Ik kan het me best voorstellen dat dit hele toekomst-scenario een beetje cliché aan het worden is, maar ik vind het gewoon heerlijk om over de toekomst te schrijven haha.
Ideeën + wat je van dit hoofdstuk vindt, hoor ik graag !


“In three words I can sum up everything I've learned about life: it goes on.”
- Robert Frost

HOOFDSTUK 1.

Ik woon aan het water. Een meer. Prachtig helder water, en belangrijker, drinkwater. Of water om jezelf en kleding in te wassen. Dat is dan ook wat ik heb gedaan. Mijn moeder heeft me wat kleding meegegeven om schoon te schrobben. Waarschijnlijk wilde ze gewoon even van me af. Als ik terug loop naar mijn huis merk ik dat ik gevolgd wordt. Ik weet waarom. Kinderen zien me aan als een attractie. Ze lachen me achter mijn rug om uit, maar zijn tegelijkertijd ook bang voor me. Ik laat het maar gewoon over me heen komen.
Tot tien tellen en rustig ademhalen.
1. 2. 3.
Achter de bosjes klinkt gefluister. Ik klem de natte kleding tegen me aan.
4. 5. 6.
Ik hoor iemand giechelen.
7. 8. 9.
Takjes kraken als ik de struiken zie ritselen.
10.
Ik draai me naar de struik toe en wacht op wat er komen gaat. Misschien zijn ze wel zo bang voor me dat ze me met rust laten. Misschien.
‘Ik weet dat jullie me volgen. Kom tevoorschijn.’ Roep ik naar de struik. Ik zorg ervoor dat mijn stem niet overslaat. Iemand gilt. Ik hoor mensen wegrennen, van mij vandaan. Ze vluchten voor me. Ik draai me om en loop verder. Ineens word ik bij mijn schouders vastgegrepen en met een ruk omgedraaid. Ik kijk recht in de ogen van Winston. Paniek komt naar boven.
Winston is de enige jongen die niet bang voor me is. Hij durft me zelfs aan te raken en boos te maken. Winston geeft me een duw, waardoor ik met mijn gezicht in de bladeren beland.
‘Kom op, Zen. Ze doet niks.’ Roept Winston naar iemand in de struiken. Zen komt tevoorschijn en sloft naar Winston toe. Hij lijkt nog niet helemaal zeker te zijn over zijn veiligheid en besluit achter Winston te gaan staan. Winston lacht zijn valse grijns.
‘Zo, Cyrielle. Leuk om je weer eens te zien. Heb je me gemist?’
Ik probeer naar hem te spugen, maar mijn mond is te droog. Winston schatert. Hij bukt en drukt me plat tegen de grond.
‘Het klopt niet hè? Je hebt Peter Rivers met geen één van je mooie handjes aangeraakt. Vertel Zen ook even de waarheid.’ Winston zet zijn knie op mijn rug. Hij is 16, even oud als mij, maar minstens twee keer zo sterk als mij.
Ik stribbel tegen, maar dat maakt het alleen maar erger. Winston drukt zijn knie in mijn ribben en lacht. Ik kan zijn gezicht niet zien, maar ik had er graag met een tak in geprikt.
‘Vertel het me gewoon, Cyrielle. Bij ons is je geheim veilig, lieverd.’ Zegt Winston.
‘Ik ben je lieverd niet.’ Ik spuug wat zand uit. ‘Laat me gaan!’
‘Vertel me eerst wat je met Peter Rivers hebt gedaan!’

Ik had mijn eerste aanval op mijn tiende, zes jaar geleden. Een jongen uit mijn klas, Peter Rivers, gooide met steentjes naar mijn hoofd. Ik werd boos, zoals gewoonlijk. Ik balde mijn vuisten en probeerde de harde tikken tegen mijn hoofd te negeren. Een raar gevoel kwam naar boven. Het was een soort van misselijkheid en de woede in mijn hoofd leek ineens te worden versterkt. Het leek alsof er iemand in mijn hoofd schreeuwde, gilde en zich naar buiten probeerde te slaan. Ik herinner me nog dat ik door mijn knieën zakte. Ik had geen idee wat er gebeurde en voelde dat ik de controle over mijn lichaam begon te verliezen. Misschien voelt het zo om dood te gaan, dacht ik. Toen werd alles ineens zwart. Het volgende wat ik me herinner is dat het leek alsof mijn ogen werden geopend. Ik hoorde gegil achter me en voelde de rare kracht uit me stromen. Het geschreeuw in mijn hoofd werd zachter en stopte abrupt. Ik heb geen idee wat er met me is gebeurd, die periode dat ik niks kon zien. Ik weet nog dat ik om me heen keek en mensen afstand zag nemen. Kinderen die achter struiken tevoorschijn kwamen en hysterische leraressen. De directeur van onze armoedige school kwam naar buiten lopen, negeerde mij en rende naar de andere kant van het schoolplein. Hij knielde neer bij iemand. Ineens begreep ik het en drong de harde waarheid tot me door, of probeerde me in ieder geval door elkaar te schudden. Aan de andere kant van het schoolplein lag Peter Rivers, in de raarste houding met verschillende onnatuurlijke hoeken. Het bloed aan mijn vingers bevestigde mijn vermoedens. Ik haalde onrustig adem en keek om me heen, op zoek naar ogen, ogen die me gerust konden stelden. Een paar ogen die me wilde helpen. Maar alles wat ik zag waren grote ogen. Ogen die met verafschuwden, bang voor me waren en me probeerden te peilen. Was ik echt zo’n monster? Was dit Cyrielle, het meisje die haar lunch deelde met anderen? Het meisje die naar iedereen glimlachte en geliefd was bij elke lerares? Ik wilde naar ze schreeuwen. Roepen dat ik er niks aan kon doen. Maar ik kon het niet. Omdat ik diep van binnen begreep dat ik dit echt had gedaan. Dat ik op dat moment echt het bloed van Peter Rivers aan mijn handen had.
Ik werd van school gestuurd. De enige plaats waar ik samen kon zijn met mijn vrienden. De vrienden die me nu verafschuwden. Peter Rivers werd met de dure auto van de directeur naar het ziekenhuis gebracht. Ik heb nog altijd geen idee of hij het heeft overleefd. Naar school ben ik ook nooit meer gegaan. Mijn tante gaf me tot mijn vijftiende thuis les. Ze overleed aan voedseltekort.
Ik had vanochtend ook al een soortgelijke aanval als toen. Het verbaasde me niet eens. Na al die jaren ben ik, en iedereen in mijn omgeving, gewend geraakt aan de korte aanvallen. De aanvallen die op de één of andere manier worden veroorzaakt door versterkte emoties als woede, angst en verdriet. Het lijkt alsof ik tijdens de aanvallen een soort van onmenselijke kracht bezit. Een kracht die dingen zonder moeite kan breken. Volgens mij denkt iedereen in ons dorp dat ik één of andere aliën ben. Ik ontken het niet.

Ik voel een traan over mijn wang lopen en haal uit naar Winston, terwijl ik schreeuw. Ik zie hoe Zen voor me komt staan.
‘Kom op, Winston, laten we gaan.’
Winston staat klagend op. Ik ga overeind zitten en haal wat klitten uit mijn haar. Winston en Zen verdwijnen langzaam uit mijn beeld. Jammer genoeg voor hen, zijn ze nog niet verdwenen als het gebeurt. Vlekken vormen zich voor mijn ogen. Zwarte vlekken. Vlekken die ervoor zorgen dat ik de controle over mijn lichaam verlies. Mijn emoties verdwijnen, alleen woede blijft over dit keer.
Ik weet dat ik een aanval krijg, en doe niks om deze tegen te gaan. Winston had het moeten zien aankomen.
Mijn aanvallen zijn niet zomaar woedeaanvallen. Het is verschrikkelijk, zowel voor mij als voor het slachtoffer. Het is alsof iemand anders mijn lichaam overneemt en het enige wat ik kan doen, is toekijken. Toekijken hoe mijn handen zich sluiten om iemands keel of een vuistslag uitdelen.
Het klopt, ik hoef me geen zorgen te maken over enge mannen of iemand anders die me iets aan wil doen. Toch heeft mijn broer al een aantal keer de ordehouder van het dorp moeten overtuigen van mijn onschuld, anders had ik nu al lang in de cel gezeten. Of erger.
Tot tien tellen helpt meestal wel. Of wegrennen zodra ik het geschreeuw in mijn hoofd hoor.
Dit keer laat ik het toe. Ik voel hoe mijn snelheid toeneemt, ik zie hoe ik met mijn ogen de omgeving afga. Niet mijn ogen, maar toch weer wel.
Ik merk dat ik me voortbeweeg, richting het gelach van Winston in de verte. Ik zou hem misschien wel kunnen waarschuwen, als ik boven het geschreeuw in mijn hoofd uit kon komen, maar ik weet dat ik machteloos ben.
Zodra ik de rug van Winston kan zien, ren ik naar hem toe. Nog voordat Zen hem kan waarschuwen, heb ik hem al op de grond geduwd en hang ik met mijn gezicht boven dat van hem. Het stelt me bijna teleur als het ding in mijn hoofd niet besluit op hem te spugen, maar ik hoor aan het geschreeuw dat ik/zij iets veel ergers van plan is. Winston zal me buiten bewustzijn moeten slaan, wil hij niet dat ik hetzelfde bij hem doe. Winston lijkt dat ook te hebben gerealiseerd, want hij begint terug te vechten. Mijn handen sluiten zich om zijn keel en een glimlach verschijnt op mijn gezicht. Tenminste, dat voel ik, maar ik doe het niet zelf.
‘Ik geniet van dit soort momenten.’ Het is alsof een onbekende stem over mijn lippen kruipt en ik ben net zo bang als de bleke Winston onder me. Ik kan elk moment buiten westen raken en dan vervolgens wakker worden, met bloed aan mijn handen. Tot mijn verbazing blijft mijn zicht echter helder en ik kan niet ontkennen dat ik teleurgesteld ben.
Mijn ergste nachtmerries gaan altijd over het zien van de dingen die ik mensen aandoe. En het lijkt alsof mijn ergste nachtmerrie nu toch uitkomt.
Ik voel hoe mijn vingers zich sluiten om de nek van Winston, maar nog voordat ik door kan zetten, word ik van Winston afgetrokken. Voordat ik me kan omdraaien, wordt er iets voor mijn neus gehouden. Vliegkruid. Het enige kruid dat mijn aanvallen tegen gaat. Dit prachtige kruid groeit dichtbij het water en heet zo, omdat het een nogal verlichtend effect heeft op mensen. Normale mensen dan. Zij raken er van in de wolken, maar bij mij gaat het alleen een aanval tegen. Iemand gaat op mijn rug zitten en ik haal opgelucht adem als het geschreeuw in mijn hoofd verdwijnt. Het gewicht verdwijnt van mijn rug, waarna ik me op mijn rug draai en recht in de ogen van mijn twee broers kijken. Mijn tienjarige broertje Jack kijkt trots naar het vliegkruid, dat hij in zijn handen heeft en ik zie dat mijn oudere broer, Roy, Winston op de grond heeft gedrukt. Zen is verdwenen.
Ik krabbel overeind en glimlach naar mijn broertje. We waren er nog niet zo lang geleden achter gekomen dat vliegkruid mijn aanvallen tegenging, en mijn broertje heeft daarom een flinke voorraad vliegkruid verzameld.
Ik haal mijn hand door het warrige kastanjekleurige haar van mijn broertje en bedank hem, waarna ik doorloop naar Roy. Winston kijkt van mij naar Roy, alsof we monsters zijn en trekt bleek weg. Winston haalt iets tevoorschijn, een mes, en ik houd hem niet tegen.
‘We weten allebei dat Cyrielle mijn kleine zusje is.’ Zegt hij. ‘En Jack en ik houden er niet van als iemand aan ons zusje komt.’
Jack gaat naast Roy staan en knikt wild. Zijn donkere krullen vallen over zijn voorhoofd. Ze vormen een raar contrast met zijn blauwe ogen. Dezelfde blauwe ogen als Roy en ik.
Ik weet dat mijn moeder had gewild dat ik Jack en Roy bij Winston weg had gehaald, maar ik weet dat Roy van dit soort momenten geniet. Pas als Roy daadwerkelijk aanstalten maakt om het mes te gebruiken, kom ik tussenbeide.
‘Bedankt, jongens. Maar ik denk dat Winston de boodschap wel begrijpt.’ Zeg ik. Winston knikt wild. Roy laat hem los en Winston verdwijnt in het bos in.
Ik voel de kleine armen van mijn broertje om me heen en til hem op, wat me best veel moeite kost, waarna ik hem weer neerzet. Roy stopt zijn mes in een beschermhoes, waarna hij me op mijn schouder klopt.
‘Goed gedaan, zussie.’ Zegt hij, terwijl hij me op mijn wang tikt. ‘Je hebt zojuist bijna de zoon van de ordehouder vermoord. De belangrijkste man in ons dorp.’
Ordehouders zijn een soort van spionnen van de regering. Of eigenlijk van keizer Justice, die beweert de regering alleen maar te controleren en zichzelf een president noemt, wat dat woord dan ook zou mogen betekenen.
Ik sla mijn ogen neer en knik. Roy is af en toe de vader die ik al een tijdje mis.
We hebben dezelfde moeder, Roy, Jack en ik. Roy heeft echter een andere vader dan Jack en ik. We hebben alle drie onze vader nooit gekend, wat de band tussen ons drie erg heeft versterkt.
Mijn moeder is een huisvrouw die haar geld verdient met het maken van kleding en het knippen van haren. Ze heeft echter nauwelijks genoeg inkomen om ons armoedige huisje te betalen, dus laat staan dat ze ons kan onderhouden. Tot iedereens verbazing, inclusief dat van mij, heb ik toch een vetlaagje, die ervoor zorgt dat ik in de winter aan twee dekens genoeg hebben.
Doordat ik geen wandelende hark ben, of in ieder geval niet helemaal, word ik vaak door mensen aangezien als iemand met status. Of ze kijken me aan alsof ik hun eten heb gestolen. Meestal dat laatste.
Jack heeft nog steeds mijn haar vast en glimlacht.
‘Wat?’ Vraag ik aan hem. Ik haal mijn pluk haren uit zijn hand.
‘Je had bijna een hele grote jongen vermoord.’ Antwoordt hij. Ik schud mijn hoofd en probeer mijn lach in te houden.
‘En dat vind je grappig? Het is ziek, Jack. Je beseft toch wel dat ik datzelfde al een aantal keer bijna bij jou en Roy heb gedaan?’ Dat laatste zeg ik met een serieuze stem. Want ik meen het serieus. Het is verschrikkelijk om te horen dat de stem in mijn hoofd zelfs mijn dierbaren iets aan wil doen.
‘Ik kan je echt wel aan hoor.’ Komt Roy tussen ons. Er volgt een moment van stilte, waarna zowel Jack als ik in de lach schieten. Roy haalt zijn schouders op en verdwijnt glimlachend het bos in, Jack bij mij achterlatende.
Het bos is eigenlijk onze voor- en achtertuin. Tussen alle gebouwen en huizen in ons dorp is bos. Overal is bos.
Eigenlijk zijn we niet echt een dorp, maar een verzameling van huizen die minimaal een halve kilometer van elkaar af staan. Vroeger gaf het bos me een veilig gevoel, maar nu word ik alleen al bang van het idee dat zich in het bos allemaal dingen bevinden die wij niet kunnen overzien.
Ik denk er heel even over na om mijn broertje achter Roy aan te sturen, zodat ik even in het meer tot rust kan komen, want ik voel nog steeds de adrenaline door mijn bloed stroomt.
Jack pakt speels mijn hand en trekt me achter hem aan het bos in.

Reageer (1)


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen