Hoofdstuk 3: Thuiskomst
Terwijl ik de straat inloop waar ons thuis staat hoor ik mijn twee jongere broers roepen: “Marcus is terug!” Ik kan heel even twee krullenbollen zien als ze het trapje oprennen wat naar ons huis leidt en daarna zijn ze al weg om het nieuws thuis te vertellen. Mijn vader zal ongetwijfeld onmiddellijk zijn winkel sluiten: Mijn wens om bij het legioen te gaan werd alleen geëvenaard door de zijne. Familietraditie is soms een idioot iets, maar het is tegelijkertijd ook iets waar ons hele gezin op gesteld is. Een cynisch deel van mij onderkent ook dat hij mij in het legioen wil hebben omdat het zaken makkelijker maakt: Hij heeft drie zoons en slechts een huis en winkel om na te laten. Toch kan ik het hem niet kwalijk nemen, want ik weet dat hij me nooit zou dwingen. Sterker nog, gezien mijn talent had hij misschien zelfs liever gezien dat ík degene zou zijn die later de winkel overneemt maar ik weet dat hij te koppig is om dat toe te geven.
“Marcus! Mijn zoon, hoe ging het!” Ik ben amper de winkel binnengelopen of mijn vader overvalt me uit een donkere hoek en geeft me een knuffel. Althans, dat probeert hij: Ik spring lenig opzij en ontwijk hem, waarop mijn vader goedkeurend gromt. Het is een oude grap tussen mijn vader, mijn broers en mij.
“Het ging goed!” Ik grijns en geef hem alsnog een knuffel. Mijn vader zou nu ongetwijfeld een uiterst tevreden blik in zijn ogen hebben.
“Je was lang genoeg?”, vroeg hij, bijna spinnend als een kat. Hij wist het antwoord al. Ik weigerde dan ook om te antwoorden. In plaats daarvan stapte ik achteruit en maakte een golvende beweging met mijn hand.
“Min of meer.” Hij probeert niet eens zijn zelfgenoegzame glimlach te verbergen. Dan wuift hij het weg.
“Ah, een van de zekerheden van Rome.” Hij gebaarde naar me om hem te volgen en dat deed ik: Langs de toonbank, vol met houtsnijwerken, langs zijn werkplaats, rommelig en vol zaagsel, door de deur die leidde naar de open binnenplaats. Vandaar namen we de trap naar boven. Mijn vader had genoeg geld gehad aan het einde van zijn dienst om een aardige woning te huren. Een simpele insula, een appartement, doch een op de eerste verdieping met bijbehorende winkel die tegenwoordig de huur betaalde. En dankzij de wonderen van Rome hadden we stromend water!
Eenmaal boven aan de trap opende mijn vader de deur en gingen we ons appartement binnen. Voor een insula was het niet slecht. Ongeveer honderd vierkante meter, degelijk gebouwd, afvoer en water. Aan de voorzijde hadden we ook een klein balkon en wat kleine ramen met luiken. De luiken sloten niet helemaal goed waardoor het soms in de winter koud werd maar door het heerlijke klimaat in Rome gebeurde dat slechts zelden. Het appartement zelf was spaarzaam ingericht: Een houten tafel, een aantal houten krukken, wat kasten, en drie grote houten banken die ook dienst deden als bed, een voor mijn ouders, een voor mijn twee broers en een voor mij. Een vader hebben die zijn brood verdiende als houtsnijder had zo zijn voordelen.
“Wat hebben ze gezegd, Marcus? Hebben ze je geaccepteerd?” Mijn moeder zat al te wachten, zittend op haar bank. Toen ik bevestigend knikte sprong ze op en omhelsde me, gevolgd door mijn broers. “Geweldig! En hoe voelt het nu je droom is uitgekomen?” Ik zuchtte en rolde met mijn ogen. Het soort domme vragen die alleen moeders kunnen stellen. En er ontbraken nog wat dingen om mijn dromen werkelijk te laten uitkomen. Toch, ik zou het leven kunnen leven dat ik me altijd had voorgesteld en het voelde goed.
Niet dat ik dat zei. Dan zouden ongetwijfeld nog meer onzinnige vragen volgen. In plaats daarvan ging ik zitten en begon te vertellen over mijn probatio.
Er zijn nog geen reacties.