3. A disaster
Als ik eindelijk terug ‘thuis’ ben, loop ik al meteen Kaye tegen het lijf. “Ik heb wat spullen laten ophalen..” Kaye opent de deur naar mijn slaapkamer, die ineens vol staat met alle spullen uit mijn kamer die ik vroeger had. Zelfs mijn grote posters van Twilight (die ik al lang weg had willen gooien) hangen aan de muur. Mijn laptop staat op het bureau, waarop ook de vertrouwde wereldkaard-placemat ligt. “Hoe kom je hieraan?” stamel ik. “Ik heb een paar jongens erom laten gaan. Had ik het niet moeten doen? Ik kan het laten terugbrengen als je wil.” Hij praat veel te veel. Iedereen praat hier veel te veel. “Wie heeft dit opgehaald?” wil ik weten. “Euh, jongens…” Kaye steekt zijn hoofd om de hoek van een van de kamerdeuren en een seconde later verschijnen twee jongens die ik herken als mijn knechtjes. Mijn persoonlijke knechtjes, juist ja. Die heb ik ook nog. Het is een tweeling die bijna behandelt worden als één persoon. Arme jongens, maar ik moet het hun vragen: “Hebben jullie mijn vader en broer gezien?” Ze lijken verrast door de vraag. Mag ik niet nieuwsgierig zijn naar mijn familie soms? “Ze lagen te slapen, we wilden ze niet wakker maken,” zegt een van hen. Ik ken niet eens hun namen, maar knik in hun richting omdat ik alweer vergeten ben wie van hen het ook al weer gezegd heeft. Mijn hoofd zit nu totaal ergens anders. “Ze zijn niet echt op zoek naar mij, of wel?” De jongens schudden allebei tegelijk hun hoofd. “Niet dat ik weet,” zegt de rechtse. “Natuurlijk niet, papa wilde altijd al zijn problemen aan de buitenwereld verborgen houden. Typisch hij,” zeg ik nadenkend. Ik zie dat Kaye iets wilt zeggen, maar niet goed weet hoe. Ik heb zo het gevoel dat hij niet meer weet hoe omdat ik hem heb verboden om zich nog te verontschuldigen en volgens hem is alles wel een verontschuldiging waard. Sowieso. “Zeg het gewoon,” zucht ik in zijn richting. “Ik heb mijn ouders nooit gekend. Het moet toch fijn zijn om te weten dat je ouders hebt daar beneden?” gooit hij er dus uit. Zie, zo moeilijk is dat toch niet? Maar ik grinnik. “ Volgens mij geeft mijn vader niet zo veel om mij, en mijn broer negeert me al helemaal. Dus ik weet niet hoor, is het niet beter om geen familie te hebben?” Ik heb geen idee wat er met zijn familie is gebeurt, maar ik waag het er toch op om dit te zeggen. Hij lijkt niet gekwetst. “En je moeder?” Ik wist dat het ging komen, dus ik had mijn antwoord al klaar. ”Zij is dichterbij dan je denkt. Als dit de hemel is, moet ze niet ver zijn.” Dat is het moment dat de stilte valt, en ook niet meer verbroken wordt. Zwijgend lopen we naar onze kamer, Kaye met een duidelijk schuldgevoel over wat hij net gevraagd had. En ik met een schuldgevoel over hem een schuldgevoel geven. Oké, nu wordt het een beetje ingewikkeld, dus ik besluit om maar meteen te gaan slapen. Mijn hoofd is niet meer helder en mijn benen staan te zwaaien op de grond. Het lopen in dat paleis is me zwaar gevallen, dus plof ik neer op mijn bed, trek mijn rijlaarzen en broek uit en wil in mijn bed kruipen als ik me ineens iets bedenk. Die jongens hebben niet alleen mijn pc meegenomen, maar ook een pyjama. Snel spring ik in mijn zijdezachte pyjamahemd en val dan als een blok neer op mijn bed. En net voor ik ook daadwerkelijk in slaap val, gaat er ineens een pijnlijke steek door mijn hoofd, gepaard met een veel te felle lichtflits.
“Leyli? Leyli, gaat het?” Als ik mijn ogen open doe, zit ik al rechtop in bed en voel mijn hart zich uit mijn borstkas werken tot hij er bijna echt uitspringt. Ik hijg alsof ik net een marathon gelopen heb en het zweet parelt van mijn voorhoofd. Nachtmerrie, fijn. Dat moest echt vannacht gebeuren? Ik zie Kaye in de deuropening staan en bedenk met mijn troebele hoofd dat hij er echt lekker uitziet in dat strakke shirt. Ik schud mijn hoofd om de sterren te laten verdwijnen, maar dat doen ze natuurlijk niet. Even denk ik dat ik hallucineer als ineens Yvonne naast Kaye verschijnt, maar haar stem is echter dan mijn droom die ik me op het ogenblik niet eens meer herinner. Ze trekt me uit mijn bed terwijl Kaye me – uit beleefdheid waarschijnlijk – niet eens aan durft te raken. Ik verbaas me over Yvonnes kracht en hoe ze me met gemak rechthoudt terwijl de grond onder mijn voeten wel zee lijkt. Dan voel ik de stoel onder me en ga ik zitten. Langzaam komen de gruwelen uit mijn droom terug, alsof ik het live had meegemaakt. Het leek allemaal zo echt, ik heb zelfs de pijn gevoeld en voorzichtig wrijf ik over mijn neus. Als ik weer opkijk, zie ik dat ze me allebei strak aankijken. “Hier, dit moet helpen tegen de hoofdpijn.” Yvonne schuift een glas naar me toe. Ik verwacht iets lekker warms, maar nee. Mijn vingers vriezen meteen vast aan mijn glas van de kou. Ik kijk Kaye nog steeds verward en met sterren en wolkjes voor mijn ogen aan en beeld me in dat hij zit te mediteren op de top van de Mount Everest. Hij lijkt me wel een oosters type. Zou hij ook in God geloven of eerder in Boeddha? Maar na drie slokken van het ijzige ijs van Yvonne schaam ik me voor mijn niet zo vrome gedachten en zie dat ze wachten op uitleg. Ja, ik ook. Ik zou bij God wel eens willen weten wat net gebeurt was. “Wat heb je gedroomd?” spoort ze aan. Net als ik wil zeggen dat ik vanuit deze kamer heb gezien hoe een lichtzuil ineens oprees uit het paleis van Yvonne, rijst er een lichtzuil op vanuit Yvonnes paleis. Ik zweer het, geen déjà vu, serieus. Zelfs de ‘bwoom’ die het teweegbracht is precies hetzelfde. “Wel, dat heb ik dus gedroomd,” zeg ik tegen de twee, nee maak dat vier (tweeling!), geschrokken gezichten.
“Wat is dat?” Kaye is de eerste die reageert na een seconde stilte. “Julie!” fluister ik en ren de kamer uit. Ik zie nog net de herkenning op het gezicht van Yvonne terwijl verder niemand een idee had waar ik het over had. Inclusief ik. Dus ik weet precies wat er nu gaat gebeuren omdat ik het gedroomd heb. Leuk, behalve dan dat ik daarbij mijn neus breek en zo’n beetje doodga. Een beetje maar, hoor. Het is vast niet erg. Yvonne roept Lawrence en in een mum van tijd rennen we over de drempel van haar gigantische paleis. Ik ren voorop, richting de gruwelijke standbeeld kamer. Daar aangekomen is de deur waarvan ik niet geloofde dat hij van steen was, open. Binnen lijkt het standbeeld kapot geslagen, alleen liggen er te weinig brokstukken om het volledige standbeeld te zijn. “Zoeken jullie mij?” horen we achter ons. Allemaal tegelijk draaien we ons om. Het meisje dat me zo kwaad had aangekeken met haar stenen ogen, lijkt nu niets meer dan normaal en glimlacht in onze richting. Ze doet me dan ook onmiddellijk aan Yvonne denken. “Julie!” zegt Yvonne geschrokken. “Jullie dachten toch niet dat een beetje steen me ervan kon weerhouden om rond te lopen? Bedankt trouwens om me vrij te laten, Leyli,” zegt ze. Ik herinnerde me de woorden nog goed. “Ik heb helemaal niets gedaan,” zeg ik, maar ik weet dat ik daar gen reactie op zal krijgen. Julie lacht hartelijk, bijna aanstekelijk en ik zie aan Kayes gezicht dat hij niet meer bang is van haar, maar eerder gegeneerd is door haar. Haar lach heeft zo’n invloed op mensen dat ze het echte gevaar over het hoofd zien. “Jij heks!” roep ik terwijl ik kwaad een stap naar voor zet. “Hoe noemde je me daar? Heks?” zegt Julie knarsetandend. Ze zet langzaam en dreigend een paar stappen in mijn richting, maar ik weet wat ze gaat doen. Dus net voor ze mij kan raken met haar vuist, raak ik haar met mijn vuist. Het doet pijn maar ik negeer het. De voldoening die ik hierdoor voelde nam het zo’n beetje over. “Hoe durf je,” sist Julie. Als ze haar hoofd naar mij terug draait, zie ik dat haar neus bloedt. “Je hebt verdomme mijn neus gebroken!” Ik grijns en zeg: “Het staat je veel beter nu.” Ik herinner hoe ze dat tegen mij zei in mijn droom toen ze mijn neus brak. Maar nu is ze woest. Ineens staat Yvonne voor me en strekt haar hand die lijkt te gloeien. “Achteruit,” zegt ze dreigend. “Meid, dat werkt geen twee keer op mij, je kunt me geen twee keer verstenen,” reageert Julie lachend. “Nee, maar dit wel.” Yvonne draait haar pols soepel om, waardoor Julie in de lucht geslingerd wordt en tegen de muur belandt. Terwijl Kaye als verdoofd staat toe te kijken, sleept Yvonne haar met bovenmenselijke kracht de ronde stenen kamer terug binnen en sluit de stenen deur. Ik weet dat geen gewoon persoon die deur zomaar kan openen, maar Julie en Yvonne blijkbaar wel. De deur breekt in twee met een luid scheurend geluid en daar staat ze weer alsof er niets is gebeurt, alsof ze niet net drie meter naar achteren tegen een stenen muur is geslingerd. Ze kijkt eens kwaad naar Yvonne en raakt dan mijn voorhoofd met de palm van haar hand aan. Net als in mijn droom. Ik voel niets meer en val.
Er zijn nog geen reacties.