EEN
Het is een warme zomer dag, de zon scheen gemeen in mijn rug. Een klein briesje veegde over mijn gezicht. Ik woon in de mooiste stad van de hele wereld: Los Angeles. Het warme zand gleed van mijn voeten af, de verfrissende lucht vulde mijn longen. Ik keek op, voor me zag ik een meisje naar me toe rennen. Het meisje die al jaren me heeft gesteund, het meisje die mijn vriendin was toen mijn vader was dood gegaan en me had getroost tot ik rustig was. ‘’kim’’ riep ik uit. Haar echte naam was Kimberley maar, ze vond het een verschrikkelijke naam. Ik ook trouwens.
Het was rustig op het anders zo drukke strand. De hele winter was het weer barslecht geweest, maar nu begon het eindelijk een beetje zomers aan te voelen.
We stonden nu tegenover elkaar en keken elkaar ongemakkelijk aan. Er was veel tijd verstreken sinds we elkaar voor het laatste hadden gezien, en onze levens hadden een totaal andere wending genomen. Toen we elkaar voor het eerst hadden ontmoet waren we nog kinderen, vrolijk en vrij. Onze jeugd was, na de dood van mijn vader, snel voorbij. We waren gedwongen om snel volwassen te worden, om te kunnen overleven.
Haar uiterlijk was ook veranderd. Haar halflange blonde haren die ze vroeger altijd warrig over haar hoofd had hangen, waren nu strak op haar hoofd gebonden, en haar gezicht was veranderd. Alleen haar ogen, die waren nog altijd hetzelfde.
Hoe zou het met haar gaan? Woonde ze nog bij haar ouders, of op zichzelf? Studeerde ze, of had ze al een baan? Had ze een vriend, of was ze alleen?
Al die vragen vlogen door haar hoofd. Maar de woorden kwamen niet uit mijn mond. Ik wilde weten hoe het met haar ging, en ik wilde weten waarom ze me had gevraagd om elkaar te ontmoeten. Waarom ik?
Zij was de eerste die begon te spreken.
‘Ik heb je hulp nodig.’
Mijn gedachten schoten terug naar die ene dag, jaren geleden. We stonden ook tegenover elkaar, op hetzelfde strand zelfs. Precies hetzelfde had ik haar gevraagd.
‘Natuurlijk wil ik je helpen.’ Zei ik meteen, voordat ik wist wat ik zou moeten doen.
Dat had ik beter niet kunnen doen. ‘iris, je kunt nu niet meer terug. Het spijt me zo’
Opeens barste ze in tranen uit. Onder haar snikken keek ze me aan. Haar ogen stonden rood en doordringend. ‘Iris, ik heb iets gedaan wat onvergefelijk is.’ Ik slaakte een klein gilletje. Het was een stem, maar niet de hare. Ik deed automatisch een stap achteruit. Opeens gaven haar ogen licht, groen licht. Het was angstaanjagend groen. De stem van Kim galmde door mijn hoofd ‘’iris, je kunt nu niet meer terug’’ ik versteende, het leek zo echt. Kim wankelde en haar ogen werden weer levendig blauw, ze verloor haar evenwicht. Ik ving haar op, ik voelde haar slappe spieren, haar armen die probeerde om aan me vast te klampen. ‘het spijt me zo Iris’ zei ze met een zwakke stem. ‘het is al goed, het geeft niet’ ook al bedoelde ik het over gestelde. Ik ben nog steeds verlamd, haar stem, die ogen, die waren allebei niet van haar, maar van wie dan wel? Ik keek Kim aan, ze keek me smekend aan. In haar ogen verschool zich angst, diepe angst. ‘wat was dat net?’ vroeg ik met een zachte verbijsterde stem. ‘ I-ik w-w-eet het niet’ haar stem beefde, even veel als haar zelf. Toen begon ze te vertellen.
‘De stemmen zijn terug. Ze achtervolgen me overal, kwellen me dag en nacht. Het zijn de zelfde stemmen als toen, jaren geleden.’ Ze stopte even. ‘Toen we in de grot waren, om je vader terug te roepen. De demonen hebben zich daar in me geworteld. Ik dacht dat ik ze weg waren, maar ze zijn teruggekomen. Ze zijn mijn lichaam aan het overnemen. We moeten terug naar de grot.’
Er zijn nog geen reacties.