Road O38
Het duurt nu wel heel erg lang voordat de artsen terugkomen. Ik vraag me af wat ze allemaal in die tussentijd aan het doen zijn, of ze daadwerkelijk aan het overleggen zijn, en aan het kijken zijn wat ze hebben gevonden. Ik probeer nogmaals mijn ademhaling onder controle te houden.
"Kan je je ogen nog steeds niet openen?" vraagt degene die naast me zit. "Nee.." zeg ik zachtjes, maar dat het wel te horen is.
"Het komt goed, dat weet ik zeker. Dat moet gewoon." Even schrik ik van die positieve houding en gedrag. Precies wat ik me voor zou stellen, bij hem.
Ik hoor eindelijk een paar voetstappen op me af komen lopen, die ik herken als die van een arts. Vraag me niet hoe, maar ik weet zulke dingen gewoon.
"We kunnen gelukkig niks vinden, dus je mag binnenkort naar huis," zegt de arts, die vlakbij staat. "En mijn ogen?" vraag ik.
"Geduld hebben is een schone zaak." Enkele seconden later, nadat hij dit gezegd heeft, loopt hij weg. "Oké, dat was raar.." bevestig ik mijn gedachten.
Nu pas krijg ik een beetje door dat er fel licht schijnt. Iets in me zegt dat ik nu bijna mijn ogen kan gaan openen, of dat ik ze open kan krijgen.
Met ingespannen adem probeer ik het nog een keer, en dit keer met iets meer succes. Ik zie kleine dingen. De kleinste details. Ja, de kleinste dingen kan ik zien. De hoeveelheid licht is nog nooit zo groot en fel geweest als nu, het is haast twee keer zo fel als normaal. Ik tuur opzij, maar er zit volgens mij niemand meer. Ook dat nog. En dan lig ik hier, weer eenzaam en alleen, te wachten totdat ik eindelijk mijn ogen helemaal kan openen.
Een ogenblik later. Mijn ogen zeggen niets, en dat is maar beter ook. Ik lig hier, met doodse stilte om me heen. Niemand is aanwezig, behalve ikzelf.
En zo voelt het ook, om alleen te zijn, met niemand om je heen. Niemand die de pijn van je weg kan nemen, die je aan het lachen kan maken, zoals een beste vriend of vriendin dat zou moeten doen. Hoewel de woorden niet verloren gaan, voelt het wel alsof ze uit mijn hoofd verdwijnen. Maar op één plek blijven ze staan. Mijn hart. En dat telt. Vlug houd ik opkomende tranen tegen, door aan iets leuks te denken. Ik denk aan de tijd dat ik zoveel lol kan hebben, als hij er maar is. Als hij er maar is. Ik mis het. Ik mis het zo erg, dat ik nu weer in huilen uit kan barsten. In één keer open ik mijn ogen, en daardoor moet ik mijn handen ervoor houden, om het licht een beetje tegen te kunnen houden. Langzaam laat ik mijn ogen door de ruimte heen glijden. Het is precies zoals een ziekenhuis kamer eruit hoort te zien, en het lijkt net hetzelfde als in films. Ik mag dan wel een koppig iemand zijn, dom ben ik nou ook weer niet. Ben ik moedig? Of dapper? Sterk?
Een aantal dingen heb ik wel. En daar ben ik ook veel te nuchter voor, lijkt me. Ik klem mijn handen om de deken dat over me heen ligt, in de hoop dat ik het niet meer koud zou krijgen. Maar het tegendeel bewijst. De rillingen lopen over mijn ruggengraat, om vervolgens zich te verspreiden door mijn hele lichaam.
Ik wil vrijheid. Weg uit dit ziekenhuis, en leuke dingen kunnen doen. Met beide handen houd ik het deken vast, ik knijp het bijna fijn. Ik merk, tot mijn schrik, dat een aantal voetstappen mijn gehoor binnendringen. Ze zijn al halverwege de ruimte, en ik doe mijn ogen heel langzaam dicht, totdat ik bijna niks meer hoor.
Het wordt langzamer licht in mijn hoofd. En daarna voel ik niks meer. Ik zak weg, in een heerlijke, maar droomloze slaap.
Sorry voor het lange wachten! Ik zal nu wel elke dag een stukje proberen te activeren
Reageer (1)
Aaaahwww, ik hoop dat ze snel beter word . En ik hoop dat het Jack is
1 decennium geleden