Hoofdstuk 22
Zaterdag. Zaterdag zaterdag zaterdag.
Ik was even in een nostalgische bui toen ik die zaterdag wakker werd. Al mijn eerdere zaterdagen schoten in vogelvlucht door mijn hoofd. Zaterdagen waren dagen waar ik altijd naar uitgekeken had. Vrije dagen waarin je kon doen wat je wilde. Ze waren zelfs perfecter dan zondagen, omdat je op zaterdag nog niet de stress had van huiswerk wat de volgende dag af moest zijn.
Maar vandaag was dat heerlijke, bevrijde gevoel nergens te bekennen. Ik zocht overal. In de dossierkast rechts in mijn hersenen. Onder de bureaustoel in het midden en zelfs in de donkere hoekjes vol met spinnenwebben en griezelige beestjes in de kelder, maar nergens waren de kalmerende emoties te vinden. Alleen angst voor vanavond. De vlinders in mijn buik waren geen vlinders, maar motten. Hun vleugels krasten in mijn buikwand.
Ik voelde me afschuwelijk. Heel even schoot er door mijn hoofd heen dat ik me ziek kon melden, maar dit was geen school. Ze hadden vast één of ander middeltje wat dat gevoel ‘weg zou kunnen halen’. Maar aangezien ik waarschijnlijk niets onder de leden had, zou dat toch niet werken. Ik kon er niet aan ontkomen. Ik moest mensen gaan martelen. Ik wil het niet. Ik kon het niet. Ik moest wel.
Ik werd gek.
Ik zat nog geen week in dit vervloekte centrum, maar het duwde me al naar het randje van de afgrond. Ik kon niet meer goed nadenken.
Ik stond op en strompelde naar de toilet. Twee minuten later kwam ik daar weer uit en trok ik mijn kleren aan. Nathaniël had zich inmiddels aan proberen te kleden. Met enorme haast, en dat was te zien.
Ik giechelde. ‘Je shirt zit achterstevoren.’
Hij werd een beetje rood op zijn wangen. ‘Ik kan het niet echt zien, ofzo. Bedankt voor de tip.’ Toen trok hij tot mijn grote verbazing zonder waarschuwing zijn shirt over zijn hoofd. Nu was het niet zo dat ik verlegen werd in het bijzijn van jongens met ontblote borst, maar anders was hij altijd zo netjes en voorzichtig met zichzelf.
Terwijl hij worstelde met zijn shirt en op de tast probeerde de stof in de goede vorm te trekken kon ik het niet laten om hem even te bekijken. Ik gaf mijn ogen de kost, echt waar. Hij was zeker niet lelijk. Het sporten deed hem goed. Vroeger had hij het meer gedaan. Ondanks zijn onvolwassen lichaam had hij goed gespierde armen en verder naar beneden schemerden de contouren van zijn buikspieren door de oppervlakte heen. Hij was… prachtig. Ik had er echt geen ander woord voor. Hij was perfect.
Ik had nooit van afgetrainde spieren gehouden waar de jongens op school wel eens mee pronkten. Die wasbordjes die uit acht vakjes bestonden in plaats van zes. Die van zes vond ik al overdreven.
Ik kreeg de onverklaarbare neiging om naar hem toe te lopen en hem aan te raken. Die impuls maakte me bang. Ik had dat nog nooit gehad. (Al moest ik op dit punt wel bekennen dat de enige jongens die ik ooit had gezien zonder shirt, mijn klasgenoten waren – met échte wasbordjes – en mijn broertje.)
Toen was het moment alweer voorbij. Het shirt was alweer naar beneden getrokken. Mijn wangen werden vuurrood en gloeiden. Ik sloeg mijn ogen neer en wende mijn hoofd af. Stout, Maeve. Je had beloofd niet te kijken als hij zich omkleedde, zei mijn geweten.
Een ander stemmetje vond van niet. Je hebt het nooit in een contract gezet en met je bloed verzegeld. Bovendien: de gevoelens die je nu hebt zijn volkomen menselijk. Je bent zestien. Je ontwikkelt gewoon interesse in jongens. Dat is normaal. Maak je geen zorgen en laat je ogen naar de dingen kijken waar ze naar willen kijken.
Een belachelijk beeld schoot door mijn hoofd. Mijzelf, met een engeltje en een duiveltje op mijn beide schouders. Ik had geen idee waar dat vandaan kwam. Misschien had ik het in mijn vroege jeugd wel eens gezien, maar ik kon het me niet herinneren. Misschien werd ik echt gewoon gestoord en konden ze mij hier straks ook opsluiten.
De dag was hetzelfde als de vorige dagen. Sport. Lunch. Werk. Toch leek de sfeer anders. Gespannen. Onprettig.
Na het werk werd ik opgewacht door Cade. Ik had hem de hele dag niet gezien, maar de aanblik van zijn zogenaamd ontspannen houding bezorgde me alweer kippenvel. Dat werd alleen nog maar erger toen hij me hebberig vastpakte en me weg trok van Nathaniël.
Die laatste had tijdens het werk non-stop zijn zorgen geuit over vanavond. Sommige mensen hadden zich misschien afgevraagd waarom nu ineens wel, terwijl hij anders de hele middag alleen zat in zijn cel. Maar ik geloofde dat je automatisch begon te praten als je gezelschap had, zelfs als je dat niet helemaal gewend was. Bovendien was het goed voor hem om gewoon te praten over de dingen die hem dwarszaten. Stiekem was het ook nog een ‘fijn’ tijdverdrijf. De klok leek een race tegen zichzelf te houden en de minuten gingen voorbij als seconden.
Tot ik Cade zag.
Ik wist hem af te schudden voor de kleedkamer. Het zou me niets verbazen als hij me zelfs onder de douche nog had gevolgd.
Op dit punt hadden de soldaten het ‘minder makkelijk’ dan de Dwalingen, omdat wij alles snel snel snel moesten doen. Op topsnelheid douchen en eten en dan naar de kelder van het hoofdgebouw racen. Toch nam ik de tijd om mezelf schoon te boenen. Ik bond mijn haren in een knot en trok de kleren aan die voor me waren klaargelegd: een rode broek, een rood shirt en een witte laboratoriumjas. Daarna de stevige witte veterschoenen die voor het mooie te groot waren, maar ach.
Ik snelde naar de cafetaria. Daar at ik vlug een paar broodjes en een kom soep, om me vervolgens weer naar buiten te haasten. Ik ramde de deur naar het hoofdgebouw open en zocht naar de trap naar beneden. Die was niet al te moeilijk te vinden.
Jordan stond me op te wachten. Hij nam me mee naar een lange gang met allemaal glazen kamertjes. Tot mijn schrik leek het verdacht veel op mijn droom. De gang waar Camren zat. Maar zonder de bordjes met Quarantaine erop, groter en gemeubileerd als een soort tandartspraktijk met een lichaamsscan.
‘Het is de bedoeling dat je straks de instructies van Avery opvolgt. Zij zal je vertellen hoe het werkt, maar er wordt van jou verwacht dat je de handelingen zelf uitvoert. Zo kun je het over een paar weken gewoon zelf, zonder hulp. Je hoeft niet te helpen bij het douchen.’ Hij maakte aanstalten om weg te lopen, tot hij bedacht dat hij me moederziel alleen liet en ik geen idee had waar ik heen moest. ‘O, je moet straks naar kamer negentien. Weet je wat, je kunt maar beter gewoon gaan kijken bij het douchen. Dan raak je daar ook aan gewend.’
Gewend raken aan douchen? Wat was er toch aan de hand met de wereld?
Toch, toen ik aankwam bleek er wel degelijk iets te zijn om aan te wennen. Natuurlijk werd ik bij de meisjes ingedeeld (‘We zijn immers niet onzedelijk, toch, Maeve?’), maar dat was al gênant genoeg. De… ongeklede Dwalingen werden één voor één naar binnen gebracht in de grote ruimte met de douches. In die ruimte waren doormiddel van ijzeren stangen paden aangelegd. Uitklapbare hekjes gaven iedereen een ‘eigen hokje’, aka: cel. De hekken kwamen ongeveer tot mijn borst. Ze ontnamen ons het zicht een beetje, maar niet genoeg om niet te zien wat de Dwalingen deden.
Ook niet genoeg om hen het zicht op mij te ontnemen.
Lorain kreeg ons door. Ze stond achter twee hekken, maar ik had haar gezien toen ze binnengebracht werd. Ze had mij ook in het vizier gekregen en kneep haar ogen toe. Op datzelfde moment kreeg ik een bril in mijn handen geduwd door Avery. ‘Zet op,’ zei ze. ‘Straks herkennen ze je nog.’
Ik hoopte dat dat nog steeds gold en zette de bril op mijn neus.
Na het douchen liep ik samen met Avery naar kamer negentien. Daar werd net een volledig in het rood geklede Dwaling naar binnen gewerkt. Ze gilde en stribbelde net zo lang tegen tot ze haar een klap gaven. Ik kromp ineen.
Avery hielp ze het meisje op de tandartsstoel te zetten en trok daarna de banden over haar heen. Het hoofd van het meisje lag net onder een koker van spijlen. Tussen twee kussens in.
Terwijl Avery bezig was, vertelde ze mij wat ik moest doen. ‘Rol het apparaat met het beeldscherm en al die lampjes hierheen en plak de stikkers met de draadjes eraan op haar voorhoofd en ga dan langs haar haarlijn naar achteren, tot je voor haar oren uitkomt. De vierde stikker van bovenaf moet exact op haar slaap.’
Dat deed ik. De vierde stikkers waren anders. Er zat een klein metalen knopje wat een kuiltje maakte. Na de slapen was er voor iedere kant nog maar één stikker over. Ik voelde me afschuwelijk. Ik was geen arts. Dit zag eruit als het begin van een horror-nacht.
Avery begon alweer met de volgende instructies. ‘Aan iedere kant van de stoel staat alles klaar om een infuus aan te prikken. Weet je hoe dat moet?’
Ik knikte. Dit hadden we gehad tijdens de EHBO-cursus op school. Ik legde beide infusen aan.
Daarna moest ik kussentjes naast haar hoofd plaatsen zodat ze niet teveel bewoog en moest ik de koker over haar gezicht schuiven.
Een code intypen en op de groene knop drukken. De stoel schoof de lichaamsscan in. Die begon te werken en Avery en ik konden gaan zitten. Ze gaf me een beker met groene vloeistof. Toen ik er onderzoekend naar keek lachte ze. ‘Dat is het middel wat je wakker houdt. Drink maar op, anders val je straks in slaap.’ Ik vertrouwde maar gewoon op wat ze zei. Alles wat de Regering haar soldaten gaf was medisch goedgekeurd. Dat geloofde ik voor het gemak maar gewoon.
Zodra het glas leeg was begon Avery me uit te leggen wat er op het scherm verscheen. Het meisje sliep, aan de ademhaling en hartslag te zien. We zagen de actieve hersengebieden en op een ander beeldscherm waren flitsende beelden te zien, met veel ruis.
‘In het ene infuus zitten haar gebruikelijke medicijnen. In het andere een mix van droomopwekkend spul en datgene wat ze vandaag willen testen. Wij zijn geen artsen of onderzoekers, dus het testgedeelte gaat ons niets aan, maar we moeten wel notities maken van de dromen.
Het duurt ongeveer een uur voordat ze in droomtoestand is. Daar blijft ze in voor ongeveer drie uur.’
Ik fronste. ‘Maar een normaal mens droomt toch maar ongeveer dertig minuten per nacht?’
‘Dat klopt, maar omdat dertig minuten niet genoeg is om de droom te analyseren hebben we het verlengd naar drie tot vijf uur, afhankelijk van hoe haar lichaam op het serum reageert vandaag.’ Ze rolde haar bureaustoel naar het andere scherm. ‘Als ze echt volledig in de droomtoestand zit, kunnen we hierop zien wat ze droomt.
Deze technologie is nog niet optimaal en ook niet heel direct, dus zie je alles een beetje vaag en vertraagd. Vaak duurt het wat langer dan een uur, omdat de informatie nog verwerkt en geprojecteerd moet worden. De bestanden die naar de archieven worden gestuurd en uiteindelijk worden geanalyseerd door computers zijn wel compleet.’
Ik werd misselijk van de sneeuw op het beeldscherm. Of misschien toch niet van de sneeuw, maar was dit het vertraagde gevolg van mijn handelingen zojuist.
Ik had geen idee wat ik te zien kreeg straks, maar ik durfde mijn linkerhand erom te verwedden dat het niets goeds was.
Ik kreeg gelijk.
De beelden waren afschuwelijk. Ze deden me denken aan mijn eigen droom. Allemaal mensen van wie het meisje hield, werden vermoord door soldaten zonder gezicht.
Juist het gebrek aan een hoofd maakte dat ik mezelf moeiteloos in kon voegen. Ik werd er gek van. Als Avery weg was ‘om koffie te halen’, sloeg ik mijn handen over mijn oren en kneep ik mijn ogen dicht.
Het meisje gilde soms in haar slaap. Dat drong door mijn eigen handen heen en nestelde zich in mijn brein.
Ik was een martelaar. Ik had geholpen dit voor elkaar te krijgen.
Wees maar trots op jezelf, Maeve. Je bent bijna een volleerd soldaat, zeurde mijn geweten.
‘Hou je kop!’ gilde ik terug toen Avery koffie aan het halen was.
Reageer (1)
Wauw, ik zou dit zo verfilmen!
1 decennium geleden