The Hunger Games ~ Rosemay Rue Mellark ~ Part 1 #chapter1
Tips altijd welkom!!
Ik laat het bad vollopen stap erin. Snel trek ik mijn teen terug. Toch wel erg warm. Na een paar minuten probeer ik het opnieuw. Dat gaat beter. Zorgvuldig was ik mijn haren. Waarna ik mijn voeten schoon schrob van het jagen. ‘Rose! Kan het niet wat sneller?’, roept mijn broertje, Briar. Eigenlijk heet ik Rosemay, Meibloem. Briar is twee jaar jonger dan mij. Zijn naam betekent wilde roos. Er volgt gebons op de deur. ‘Rose!’ ‘Ja-ha’, mompel ik, waarna ik me het bad uit laat glijden. Ik sla een zijdezachte handdoek om mijn blote lichaam heen. Ik open de deur en Briar zucht geërgerd. ‘Zeg, ik wil er wel goed uitzien voor de boete’, glimlach ik. Hij glimlacht een beetje scheef terug en glipt de badkamer in. Ik trek me terug in mijn kamer en trek de jurk die mijn moeder heeft klaargelegd aan. Mijn moeder, heeft hem speciaal voor mij laten maken. Ik borstel mijn haar een loop de brede trap af naar beneden. Daar staan mijn ouders al. ‘Zal ik je haar doen?’, vraagt mijn moeder. Ik zie haar moeilijk slikken. Ze denkt vast terug aan haar boetedag. Boetedag… Ik wil er liever niet aan denken. Vier jaar heb ik hem nu weten te overleven, maar President Snow wilt vast en zeker nog steeds wraak op mijn ouders, Katniss en Peeta, winnaars van de 74e hongerspelen. De vraag is alleen wanneer ik, of Briar, de arena in wordt gestuurd. Mijn moeder borstelt mijn donkere haar nog een keer door en vlecht het daarna voorzichtig in. Het is het vijfde jaar met hetzelfde kapsel. Het is de vlecht die mijn oma ook had gemaakt op de dag van de boete van mijn moeder. Na tien minuten is ook Briar beneden. Dan slaat de gong. Ik krimp een klein beetje in elkaar. Ik zie Briar hetzelfde doen. Het is warm buiten, zoals op elke boetedag, en de zon schijnt heerlijk in mijn ogen. Het zou een mooie jaagdag geweest zijn. In het begin ging ik vaak met mijn moeder, maar die jaagt nu nog maar af en toe. Daarom ga ik nu alleen. Maar meestal met Max samen. Max de zoon van Gale, de beste vriend van mijn moeder. Ik wend mijn gezicht af van de spiegel. Ik vind het niet bepaald mooi. Er zitten veel oneffenheden op. Vooral schrammen, die overigens over mijn hele lichaam zitten van het jagen. En ook al beweert iedereen dat donker haar en blauwe ogen één van de zeven schoonheden zijn, ik vind mezelf niet mooi. Mijn ogen zijn sowieso al verpest door het litteken wat je nog duidelijk ziet. Aan die dag denk ik liever niet terug.
Ik liep met Max door het bos. We waren al veel verder gegaan dan normaal. We voelden dat er iets niet klopte. Ondanks dat we al zo ver waren, besloot Max dat we wel verder gingen. Hij wilde weten wat er was. De pijl rustte op de pees van mijn boog en voetje voor voetje liep ik vooruit. ‘En nu?’, vroeg ik. Max antwoorde niet. In plaats daarvan stopten de voetstappen achter me abrupt. Precies op dat moment kwam er een wilde lynx tevoorschijn. Lynxen zijn prima beesten, meestal deden ze je niets. Maar deze was duidelijk anders. De kleur van zijn vacht was geler, terwijl zijn vlekken roder waren. Zijn ogen stonden scheef. Max wilde me waarschuwen, maar ik zag het beest te laat. Het viel me aan en krabde me aan alle kanten open. Totdat Max hem eindelijk doodde. Dat leek een eeuwigheid. In werkelijk niet meer dan een minuut. Maar het was genoeg geweest om niet meer te kunnen lopen. In mijn been zat een flink gat en bij mijn oog stroomde het bloed eruit. Daardoor kan ik nog steeds niet optimaal zien, wat erg vervelend is voor een jager zoals ik.
Ik zucht. ‘Klaar?’, vraagt mijn vader. Ik schud mijn hoofd. Halverwege bedenk ik dat het beter is om niet te laten weten dat ik best bang ben. Dus gaat het schudden over in een aarzelende knik. We verlaten ons huis in Winnaarswijk en lopen door de Laag naar het plein. Briar geeft me een bemoedigend schouderklopje en verdwijnt in de rij met de jongens. Briar is minstens een kop groter dan mij en soms voel ik me weleens zijn kleine zusje in plaats van andersom. De vrouw achter de tafels prikt met een apparaat in mijn vinger er druppelt wat bloed op het vel papier. ‘Naam?’ ‘Rosemay Rue Mellark’, antwoord ik. Ze krabbelt wat op het papier. Duidelijk een Capitoolhandschrift. Ik loop langs de vrouw heen en ga in de rij met zestienjarige meisjes staan. Madison pakt mijn hand. Ze is de dochter van Madge, de vrouw van de burgemeester en mijn moeders vriendin. Ik kijk haar kort aan en dan gaan mijn ogen weer opzoek naar Briar. Na een paar minuten vind ik hem. Ik geef hem een knikje en richt mijn blik dan op het grote podium dat is opgebouwd. Er zijn grote spandoeken opgehangen met het symbool van het Capitool. ‘Welkom, welkom bij de 118e Hongerspelen’, zegt Jenny Prul. Ze is duidelijk een dochter van Effie. Haar stem is precies hetzelfde, zoals bijna alle mensen uit het Capitool trouwens, en ze heeft dezelfde ogen. ‘Mogen de kansen immer in je voordeel zijn!’, jubelt Jenny. Ze glimlacht liefjes en kijkt het plein rond. Achteraan staan de volwassenen. Ze kijken bijna allemaal hetzelfde. Starend naar Jenny, die het altijd zo enthousiast weet te brengen, Hoe, dat is voor iedereen een raadsel. Want de Hongerspelen zijn voor District 12 alles behalve vrolijk. Hier staat het woord tribuut gelijk aan dood. In 118 jaar hebben we maar vier winnaars gehad. Mijn ouders, Haymitch en nog een andere vrouw die al bijna honderd jaar dood is. ‘Zoals altijd, meisjes eerst’. Met een stralende glimlach loopt ze naar de grote glazen bol. Op zes van die papiertjes staat in een keurig handschrift mijn naam geschreven. Jenny pakt er eentje uit en loopt weer naar haar microfoon. Ik knijp wat harder in de hand van Madison. Ik hoop zo vurig, zo vurig, dat ik het niet ben. Dat ik het niet ben. Dat ik het niet ben. Dat ik het niet ben. Maar ik ben het wel. ‘Rosemay Rue Mellark‘, spreekt Jenny langzaam uit. Haar glimlach, die ondertussen meer een grimas is, lijkt alleen maar groter te worden. De meisjes om me heen kijken me aan, maken een pad voor me vrij. Maar ik loop niet. In plaats daarvan blijf ik als versteend staan. Ik had het zien aankomen, maar het is zo’n grote schok. Het lijkt niet tot me door te dringen. Dit is gewoon een van de vele nachtmerries. Zometeen wordt ik weer wakker en ga ik met Max naar het bos. Ik zoek naar een bekend gezicht. Als eerste zie ik dat van Madison. Er lopen een paar tranen over haar wangen. Ik knipper wild met mijn ogen en beweeg mijn hoofd de andere kant op. Max, waar is Max? Zijn ogen staan geschokt. Hij knikt me bemoedigend toe. Dat knikje brengt me weer in het heden. Jenny duurt het blijkbaar iets te lang. ‘Kom maar’. Ik knipper nog een paar keer met mijn ogen om de tranen tegen te houden voordat ik in beweging kom. Dan loop ik langzaam naar voren. Meteen als ik uit de menigte stap, komen vredesbewakers om me heen staan. Licht geërgerd loop ik tussen hun in naar het podium. Langzaam loop ik het trappetje op. ‘Prachtig’, mompelt Jenny. ‘En dan nu de jongens’. Vlak voordat ze zijn naam voorleest, vind ik hem tussen alle mensen. Hij kijkt verdrietig. Hij weet dat hij op het punt staat mij te verliezen. Hij zal me niet langer meer kunnen beschermen, zoals hij altijd heeft gedaan.
Er zijn nog geen reacties.