Foto bij Schreeuwen

In een groot, heldergroen weiland in the middle of nowhere zat een jong meisje, nauwelijks achttien jaar oud. Ze keek op naar de lucht, naar de witte wolkjes die langzaam voorbij dreven. Ze droeg een kort, grijs jurkje met korte mouwen. In haar lange haar zat een speld met een rode strik op, ze prutste met de punt van een lange, lichtbruine lok. Met het andere hand streelde ze een grassprietje, van wortel tot het topje.
Ze dwong zichzelf te gaan liggen, maar haar gevoel schreeuwde dat ze moest opstaan. Ze moest eigenlijk beter opletten, ze wist nooit wat er ging gebeuren, wat er zich in haar omgeving bevond.
Haar bleke huid stak sterk af tegen het groene tapijt waar ze op lag. Haar ogen vlogen over het landschap, ieder klein contrast viel haar op. Alle kleuren leken te fel, ze leidden haar af van potentieel gevaar, zou ze het ooit wel aan zien komen? Ze kneep haar ogen strak dicht en sloeg haar hand er overheen om ze voor het felle zonlicht te beschermen.
Ze probeerde een eenvoudig deuntje te neuriën, normaal gezien zou dat haar kalmeren, maar nu vergat ze het liedje en schoot de klank de verkeerde kant uit. De wind had ooit zo rustgevend geklonken, nu hoorde ze de fluistering van duizenden stemmen in het zachte geruis. Ze zou zweren dat ze er af en toe één haar naam hoorde uitspreken.
Ze was echt bang, alles kon gebeuren en ze kon zichzelf niet beschermen. Het kostte haar serieus veel moeite op haar spieren ook maar een klein beetje te ontspannen, maar ze dwong zichzelf zo goed als mogelijk.
Veel te snel was haar korte momentje van relatieve rust voorbij. Ze moest terug, ze had geen keuze. Terug naar huis. Ze praatte tegen zichzelf, mompelde instructies die ze stap voor stap op moest volgen.
De weg leek zo kort en onschuldig, er passeerden nauwelijks mensen, hoogstens een eenzame wandelaar. Geen getuigen, het kon uren duren voor een iemand zou langskomen, mocht er iets misgaan, was ze dan al lang verloren. Als ze haar vonden, hadden ze haar in enkele seconden. Ze had geen idee wat ze met haar van plan waren, ze had eigenlijk ook geen idee waarom ze juist achter haar aan zaten. Haar enige vermoeden was dat het iets met hem te maken had, dat hij dus inderdaad iets te verbergen had. Ze was te dichtbij gekomen, ze had het onheil waarschijnlijk over zichzelf uitgeroepen. Natuurlijk was het niet helemaal haar schuld, hij had maar niet zo mysterieus moeten zijn, dan had hij haar aandacht nooit getrokken en moest ze nu niet iedere seconde om zich heen kijken.
Wat het ook was, het was sneller dan zij. Het was sterker dan ze ooit zou worden. Het was vreselijk, maar dat was niet het ergste. Het ergste, het meest vreselijke aan de hele zaak was het bestaan ervan: ze was zeker dat hetgene haar oversteeg, daar had ze mee kunnen leven, als ze in staat geweest was om te bevatten wat het was waar ze last van had. Het lukte niet, haar hersenen waren er niet toe in staat, haar relatief ruime geest was nog steeds veel te zwak om ooit te kunnen weten waar ze mee te maken had.
Het maakte haar doodsbang. Ze wist niet wat ze kon verwachten, wat er kon gebeuren. Ze had geen idee van de gevaren waar ze mogelijk in verkeerde zonder het te beseffen, zonder er iets aan te kunnen doen.
Haar ballerina’s maakten nauwelijks geluid op het asfalt. Ieder klein geluidje trok haar aandacht, niets ontging haar blik, ze scande de omgeving stuk voor stuk. Snel en effectief. De weg leek eindeloos lang, hoewel ze er slechts enkele minuutjes over deed, was ze er zich zo bewust van geweest dat het wel uren leken.
De omgeving was prachtig: groen, met kleine bloemetjes en dieren in de weides. Ze merkte er niets van, ieder kleurrijk bloemetje was een verstoring van de omgeving, iets dat haar aandacht vroeg. Haar hoofd ontplofte bijna door al de ongefilterde waarnemen die zomaar binnenstroomden. Te veel.
Haar hart sloeg één sprongetje over van opluchting toen ze het relatief veilige huis zag. Het zag er niet meer uit zoals ze het zich herinnerde, ieder detail was groter, alles waar ze al die tijd overheen gekeken had was nu schreeuwend aanwezig. Het was hetzelfde huis, er leek er gewoon meer van te zijn. Haar huis was een soort van veilige plek, het was net iets makkelijker om de omgeving te negeren, omdat ze al zo diep in haar geheugen gegrift was, dat er maar weinig aan op te merken was. Ze voelde zich nog steeds onzeker, maar de vloedgolf van indrukken verzwakte en bood haar meer ruimte en kalmte in haar gedachten.
De tuin was bijna net zo makkelijk, ze bleef nog even buiten, maar wandelde rond. Al haar spieren opgespannen, klaar om het ieder moment op een lopen te zetten, mocht dat nodig blijken. Ze sloot haar ogen en voelde restjes van het zonlicht door haar oogleden dringen.
Ieder moment kon het gebeuren, het geluid kon altijd komen, het waarschuwingsschot bevond steeds maar één ogenblik verder dan haar gedachten.
‘Lieverd, kom je binnen?’ Ze sprong bij het geluid van de vertrouwde stem van haar moeder, maar de schrik duurde gelukkig niet al te lang.
‘Ja, ik kom eraan!’ beloofde ze.
Eigenlijk betekende het dat ze nog enkele minuutjes weg zou blijven, maar dat wist haar moeder ook wel. Ze reageerde er niet op, dus het was wel goed zo.
Ze begon aan een mentale voorbereiding. Ze keek nog een paar keer om zich heen en sloot toen haar lichtbruine ogen. De wind fluisterde haar naam, ze wist het zeker, ze hoorde het keer op keer. ‘Cassandra, Cassandra, Cassandra.’
Al het haar op haar armen ging overeind staan. Een rilling schoot langs haar ruggengraat en verlamde haar benen, ze kon geen voet meer verzetten, laat staan wegrennen. In paniek sloeg ze haar handen over haar oren, een enkele traan baande zich een weg over haar bleke wang, ze viel in het gras. Het geschreeuw was oorverdovend, maar ze kon het niet stoppen. Het was zijzelf die de paniek in haar hoofd creëerde. Er was geen manier om het te stopen, het was een deel van haar. Haar handen, die agressief over haar oren geslagen waren, hielpen een beetje tegen de fluisteringen in de wind, maar ze veranderden niets aan de schreeuw van haar eigen zelfbehoud, dat zwaar in paniek was.
Zo bleef ze daar lang staan, ze deed niets, ze was gewoon. Het was bijna weer stil in haar hersenen wanneer ze haar armen opnieuw langs haar volle lichaam liet zakken.
Vastbesloten heropende ze haar ogen, haar tred was onbezorgd, normaal. Ze streek haar verwarde haar weer glad in haar reflectie in de grote glazen deur tussen de keuken en de tuin.
Ze wist dat de martelingen weer gingen beginnen. Ze zou dingen zien in haar ooghoeken, maar wanneer ze haar aandacht er naartoe zou richten, zou het weg zijn. Niemand behalve zij merkte ooit iets op van wat ze zag.
Ze zou een gesprekje voeren over van alles en nog wat, alles zou zo normaal lijken, maar ze zou altijd weten dat het niet zo was. Ze zou een naam horen in het geruis dat de liedjes op de radio soms een beetje verstoorde, haar naam zou weerklinken wanneer een handdoek langs de afwas gleed.
Het zou er altijd zijn, nooit zou ze eens alleen zijn met haar gedachten, ze zouden altijd overheerst worden door de angst die haar lichaam deed verstijven. Het zou er altijd zijn, bij wie ze ook was, en niemand zou het ooit merken.
Leven was bijna een grotere kwelling dan wat het haar ook maar kon doen, maar ze wou het risico niet bepaald nemen.
Toch zou niemand merken dat ze zou proberen om niet naar haar ooghoek te kijken en de aanwezigheid te negeren. Niemand zou zien hoe ze ineen zou willen krimpen wanneer ze iets vreemds hoorde. Ze zou zich niet laten doen, niemand ging de angst in haar ogen of aan haar lichaam kunnen zien.
Ze opende de deur en gaf haar moeder een knuffel, haar ogen scanden de keuken, maar merkten niets op dat er niet zou moeten zijn. Ze zocht haar meest natuurlijke glimlach en zette hem vrolijk op haar gezicht.
‘Dag mam,’ zei ze zacht.
‘Dag Cassandra.’
Haar moeder merkte het weinig ritmische bonken van haar hart niet op.
De eerste schim verscheen in haar ooghoek, maar voor ze echt besefte dat het er was, was het al weer verdwenen. Gealarmeerd schreeuwde een stemmetje in haar hoofd dat ze moest oppassen, maar ze reageerde rustiger dan ze altijd al gedaan had. Ze keek gewoon voor zich uit en plaatste zich op de keukentafel alsof er niets aan de hand was, de glimlach was niet van haar fijne gezichtje te slaan.


Het zou aan niets meer te merken zijn dat ze continu doodsangsten uitstond. Aan niets behalve het geschreeuw in haar hoofd en het ongecontroleerde gebonk van het bloed in haar aderen.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen