Het eerste stukje.
Enjoy ^^
[en ik hou van reacties xD]

[1]
Slenterend liep ze over de uitgestrekte grasvelden. De wind speelde met haar haren, liet haar kleding strak tegen haar lichaam aan plakken. De lucht was grijs, had een donkere sfeer. De stilte voor de storm. Ze pinkte een klein traantje weg dat wist te ontsnappen door de harde kracht waarmee de natuur zijn aanwezigheid liet blijken. Ze stapte stevig door, bevond zich al snel op een afgelegen plaats dat perfect voor haar was om zich te verstoppen. Omringd door kale takken, druk op elkaar, verstrengeld vanaf de bodem. Ze bedekten het zicht. Als een klein cirkeltje om de open plek heen. Een bekend geluid weerklonk in de buurt van de schuilplaats. Nieuwsgierigheid wekte haar op. Vastbesloten drukte ze zichzelf door de takken heen, negeerde de krassen die zich op haar handen vormden, gefocust op het geluid dat ze gehoord had. Een beekje. Een stille, rustige beekje. Het water stroomde langzaam, leek te glitteren door de schoonheid waarmee het bedekt was. De kleine lichtstralen, de grijze lucht, de halfbevroren takken. Winterschoon. Ze ging aan de kant zitten, hing over de rand om haar weerspiegeling te kunnen waarnemen. De puntjes van haar haren raakten de oppervlakte aan. Ze dwaalden heen en weer, rustig op de ritmische golven die een voor een tegen de kant aansloegen. Een zacht blaasje lucht. Iets wat de laatste tijd steeds vaker voorkwam. Ze had gezucht. Gehuild. Geschreeuwd. Ze had nagedacht. Lange uren, dagen, proberend een perfect plan te vinden om voor eeuwig te kunnen ontsnappen. Uit de handen van hun. De duistere, vreemde figuren. Ze had geprobeerd onder te duiken. Vele nutteloze pogingen tot het vluchten. Maar ze werd altijd weer gevonden. Haar schuilplaats kon haar niet lang genoeg bescherming bieden. Al haar uiteindelijke wegen leidden weer naar hen toe. Alsof ze op de een of andere manier verbonden waren. Een onzichtbare draad, een onzichtbare spoor, waardoor ze haar konden traceren.
Een kleine beweging van de takken. Klein, maar voorspelbaar. Ze had ze al verwacht. Het duurde te lang voor ze haar weer gevonden hadden. Twee figuren verschenen achter haar. Ze zag ze. Ze kende ze. Maar ze wilde ze niet kennen.

‘We hebben je gemist.’

De zachte, fluisterende stem sprak haar aan. Ze draaide zich niet om. Ze sprak geen enkel woordje. Ze had maar één gedachte. Een uitweg. Zonder enige aarzeling sprong ze het meertje in. Het halfbevroren, vriezende meertje. De plons klonk hard. Geschrokken vlogen de tjirpende vogels op, verlieten de eerst zo vredige plaats. Grote kringetjes ontstonden op de plaats waar ze beland was. Ze versterkten de zachte golven, dreven sterker over het natte oppervlak en vonden weer hun weg naar de kant. Ze bleef onder water. Het was koud. IJskoud. Hartje winter. Maar dat hield haar niet tegen om eigenwijs te zijn. Bevriezing was niets. Niets vergelijken met de realiteit. Ze had haar ontsnapping nodig. Het hoefde niet ingewikkeld te zijn. Het kon ook simpel zijn. Doodsimpel.
Haar benen verloren hun gevoel, haar armen de kracht. Ze voelde zich ineen krimpen. Ze voelde hoe haar huid zich samentrok. De steken. De prikkende longen. Haar lucht afgesloten. Een verstikkend gevoel. Haar ogen keken onder water, verkenden de omgeving waar ze zich bevond.
Het beeld. Ze vond het mooi. Mysterieus. Schoon. Alles werd er afgewassen. Alle problemen. Alle gedachten. Herboren. Zo voelde ze zich. Het gehele niets was betoverend. Hoe iets dat uit niets dan water bestond, zo veel kon betekenen. Ze had haar plaats gevonden. De rust. De ontsnapping. Haar ogen sloten zich langzaam, lieten haar meevoeren in de situatie.

‘Nee.’

Een ferme, bevelende stem. Vastbesloten om het niet te laten gebeuren. Ze had hem gehoord. Ze had niet anders verwacht. Zwak gingen haar ogen open, vormden zich tot kleine spleetjes. Ze had de kracht niet meer. Ze moest zich concentreren. Haar uiterste best doen om de wazigheid tegen te gaan. Zwarte haren dansten voor haar ogen. Slierten. Overal verspreid. De zachte, porseleinen huid. De doordringende zwarte ogen. Zijn lippen een centimeter van elkaar, de vingers om haar arm. Ze dwongen haar, trokken haar mee naar de oppervlakte.
De buitenwereld vulde haar beeld weer. De kale bomen. Het witte poeder dat de aarde als een sierlijke deken bedekte. Ze keek hem aan. Zijn gelaatsuitdrukking. Gepijnigd. Verdrietig. Schuldig. Ze kon het niet plaatsen. Niet die gevoelens. Ze had ze anders verwacht. Maar ze had gewonnen. Ze was van ze af. Eindelijk. En hij kon het niet veranderen. Hij zou haar niet meer krijgen. Het was over.

‘Het spijt me.’

De strakke grip verzwakte. Het beeld vervaagde. De jongen vervaagde. Enkele zwarte strepen bleven over. Zijn kleuren. Zijn aanwezigheid. Het verdween allemaal. Haar ogen sloten zich weer. Haar lichaam zakte. Steeds dieper. Langzaam meegevoerd naar het duister. De afgrond. Enkele vingers raakten de zachte, onvaste grond. Zand. Haar tenen raakten bedolven. Haar armen ingegraven. Maar tussen al het gebeurde bleef ze die glimlach behouden. Een gelukkige glimlach.
Dit keer was het voorgoed.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen