Sorry voor alle crap, schrijf dit allemaal op mn mobiel. Wanneer ik terug internet heb zal ik het verbeteren!

Gal voelde ik opkomen nu ik wist waar die afschuwelijke geur vandaan kwam. Mijn handen had ik strak op mijn mond geplaatst en mijn ogen stijf dichtgeknepen. Maar dat hielp allemaal niet, ik moest en zou kijken.
Stiekem piekte ik een oog open, nam het lijk als het ware op, waar niet echt meer zoveel van over was. Zijn gezicht was rood van zijn eigen bloed, het was ook deels ontleed, en zijn gezichtspieren waren blijven hangen in een schreeuw. Er was uitgehaald vanaf zijn hals tot iets onder zijn middenrif, de klauw van - wat ik dacht - een groot beest, had erg veel kracht in zich om zo hard uit te kunnen halen zodat je zijn ribben kon zien. Verder bestond zijn huid uit flarden en was er niet veel meer over van het uniform.
Wanneer ‘uniform’ door mijn hoofd ging zag ik wat op de grond liggen. Zo ver mogelijk van de dode vandaan probeerde ik het te pakken, na een paar keer mis graaien lukte het dan ook. Het was van een bepaald soort metaal. Ik wreef het stof eraf zodat ik het beter kon bekijken.
"Dit is een bewakersbadge?" Het was goed te herkennen aan de adelaarsvleugels, het symboliseerde macht en kracht. Tussen de grote vleugels kwam een sierlijke hals uit met de kenmerkende zwanenkop, de zwaan symboliseerde eeuwige trouw, wat elke bewaker had afgelegd bij de regering.
Het schokte mij wel dat het een bewaker was die er zo bij lag. En hoe hard ik het ook bedwong, mijn gedachte flitste terug naar mijn woedeaanval die was aangedreven door Venon, een paar avonden terug, waardoor ik de bewakers ten aanval ging. Bloed lag overal nadat het licht aanging. Was het dan helemaal hierheen gesleurd? En waar was de andere van de twee gebleven?
Vertrouwd zat mijn onderlip geklemd tussen mijn voor en onderste rij tanden. Angstig bekeek ik de ruimte wat beter. Ik zag nog steeds alleen maar stoelen. Opgestapeld, vertrapt en nog verder mishandeld.
Ogen vormden zich tot spleetjes. Een metalen stang stak ver uit de grote stoelenhoop. Hoe langer ik er naar keek, hoe meer de stang van vorm begon te veranderen. Zijn uiteinde had een ronde vorm, er zat in het midden van de stang een kleine vouw en de rest verdween in de puin.
"Vreemd," mompelde ik, een tikkeltje argwanend. Ik wilde de rest scannen, maar ik bleef steeds terug vallen bij die stang, ik vertrouwde het niet.
Verrast keek ik op naar het opendak die de donkere hemel vertoonde, de maan kwam namelijk achter zijn schuilplaats - de wolken - vandaan. Ik kreeg zo een veel beter beeld van mijn omgeving, vooral de puinhoop van stoelen midden in dit gebouw helderde goed op. Mijn ogen dwaalde van de maan naar de opening van het dak, gingen verder naar beneden om zo te stoppen bij het stuk metaal. De ronde vorm werd gesplitst in vijf delen, ieder op een andere manier verbogen, een enkele was gestrekt en wees Linéa recta naar de zilveren maan. De vreemde vouw in het metaal bleef hetzelfde, het had alleen wat onbekend materiaal om zich heen.
Waarom kwam ik er toch niet op? Het daagde zo.
Toen begon ik het te herkennen. De ronde vorm, de vijf aparte delen die eraan vast zaten, de vouw en het materiaal. Het was een arm die smeekte eruit getrokken te worden.
Automatisch lagen mijn handen terug voor mijn mond, tranen waren ook gelijk op komen dagen.
De eigenaar van de arm was bedolven onder het ‘puin’. Stoelen veranderden in rompen waar sommige lichaamsdelen nog te zien waren. Gezichten keken verscheidene kanten op, enkele staarde naar de hemel alsof ze een romantisch avondje voor twee hadden gepland, andere stonden mijn kant op gericht, ogen die dwars door mij heen keken.
Alles begon te draaien. Kille blikken, bloederige rompen en vragen botsten tegen elkaar.
Wie waren deze mensen? Waren ze schuldig? Zo ja, wat hadden ze in godsnaam gedaan om zo’n zware straf te krijgen? Straks zaten er onschuldige tussen? Wat maakte het uit, niemand verdiende dit, toch? En wie had het recht om deze mensen zo gruwelijk te behandelen? De regering? Hadden we ze dan te laag ingeschat? Waren ze vreselijker dan wij dachten? Of waren het de bewakers onderling, zoals ze mijn ouders hadden behandeld? Maar zoveel? Want ik wist dat een lijk werd ondersteund door de andere, en die weer door een ander, en zo ging dit meters verder naar beneden; een mikado van mensen.
De smekende hand waar ik me terug op had gericht vervaagde stukje bij beetje tot dat ik door al het zwart niets meer kon onderscheiden.

Kou omarmde mij. Het voelde alsof ik zweefde, maar niets in mij leek controle te hebben hierop. En al bevroor die kou mijn adem en leek er een ijsblok op mijn borstkast te liggen, ik voelde me veilig, alsof niemand ter wereld mij nog wat aan kon doen.
De tijd ging velen maler sneller. Ik had hier eerder gelopen maar het werd nu versneld afgespeeld, zo gingen te minste de gekneusde en tot de grond afgebrande gebouwen voorbij. Het viel me ook op dat ik zonder gedoe zo thuis was, na te gaan dat mijn geheugen van routes - en dan vooral de nieuwe - bar slecht was. Maar ik vond het alles behalve vreselijk, mijn huisje voelde eindelijk als een thuis, en dat duurde lang na de dood van mijn ouders. Het was dit keer alleen vreemd, anders? Er ging een soort vibratie door mij, het leek of ik me sterk verzette wanneer ik net mijn huis inkwam. Ik had pijn, ondragelijke pijn waar geen naam voor was. Geluid van knarsende tanden liet me huiveren, daarop volgde een grote kracht die mij omsloot, het waren spieren die samentrokken.
Ik wilde weg, begon te worstelen, maar die ijzeren en zo koude greep was te sterk. Het maakte me gek, in mijn hoofd, in mijn lichaam en vooral mijn hart was bezeten. Hoe sneller het zich samentrok hoe sterker de grip en het geluid van tanden die zich aan het verpulveren waren.
Ver van mij vandaan, het klonk zo onbereikbaar, hoorde ik een vage kreet, alsof iemand zijn ziel eruit huilde zonder een traan vrij te laten.

Waarom was ik thuis? Dat was het eerste wat in mijn gedachte schoot toen ik met een vaart rechtop zat op mijn bed. Mijn tweede vraag ging over Silver die ik in een vluchtige scan niet had gezien.
Jader.
Pas daarna gaf ik aandacht aan vage flitsen die omstebeurt voorbij kwamen. Ik dacht dat het echt was, maar nu ik hier zo lag bedacht ik mij andere conclusies.
Een beetje van de kaart wreef ik door mijn ogen die zo ontzettend droog aanvoelde, volgens mij had ik een uur voor een blower gestaan. Verwonderd keek ik naar het vuil die op mijn handen was uitgesmeerd. Wat had ik nou weer uitgespookt?

Het gebouw van Jader was in zicht. Aan het open raam op de zevende verdieping wist ik dat Dusk, en zo ook River, er was - er kringelde namelijk een rookpluim langs de muur van het gebouw. Dusk rookte sigaretten, blijkbaar waren die ook te bemachtigen toen het busje werd overvallen. Hij blij.
Maar Jader was niet zo van het paffen en de drukkende lucht die erdoor ontstond, vandaar het open raam.
Iets in mij vertelde dat er mij wat te wachten stond achter deur, toch opende ik die. Gelijk zag ik Dusk aan de andere kant van de ruimte; zijn rug naar mij toegekeerd, ellebogen die steunden op de vensterbank en een gebogen rug om zo met zijn lippen bij zijn sigaret te komen die op een bepaalde afstand van het raam tussen twee vingers bungelde, dit waren de voorschriften van Jader als je zo nodig moest roken hier. Hij had dan ook echt een grote hekel aan de lucht en was dan ook niet van dienst dat het in zijn leren jack zou trekken.
Rechts van Dusk zat Cars vertrouwd in zijn hoekje achter de computer. Hij had schijnbaar niet door dat ik de deur had geopend, al was ik er zelf van bewust dat ik deze zo zacht mogelijk had opengemaakt, in de hoop dat de zachte entree zou compenseren met de harde stem van Jader. Dat bracht mij op het volgende, waar was hij? Ik zag alleen River zitten, het was eerder hangen; zijn nek ruste vermoeid tegen de rugleuning, ogen gesloten en benen gestrekt.
"Zo, zo, waar heb jij de hele avond uitgehangen?" Met een sprongetje van schrik keek ik om, zag Jader staan en Silver die achter hem vandaan kwam als een schuw vosje.
Jaders vraag drong niet eens tot mij door, Silver had een veel grotere impact op mij. Hij keek me aan met ogen die me wilden vernietigen. Ik raakt er van overstuur, mede ook door wat er allemaal daarvoor had afgespeeld.
"Silver, lieverd, kom eens hier." Ik knielde bij mijn haperende woorden. Terwijl ik mijn hand uitstook trok Silver zijn hoofd juist weg, verstopt achter de benen van Jader. Ik wilde het daar niet bij laten en streek met mijn vingers voorzichtig over zijn staartpunt die slap bij zijn achterpoten hing. Hij gromde dreigend en liet zijn staart tussen zijn poten verdwijnen.
Tranen paradeerden over mijn wangen. Ik wilde niet dat de gene die ik zoveel liefhad zich ook van mij los trok, niet net zoals mijn ouders dat deden.
Ik wierp mezelf bovenop hem en omhelsde hem zo stevig mogelijk. Silver worstelde protesterend en bang in mijn armen, gromde en jankte, maar ik wilde niet opgeven. Mijn tranen bleven maar naar beneden stromen en mijmerde smeekwoorden: "Silver, bitte, doe niet zo. Silver, je betekend zoveel voor me. Bitte, Silver."
Armen staken als breekijzers tussen mij en mijn hond in en trok me dan van hem af. Silver stoof de keuken in, hier om de hoek. Ikzelf was helemaal kapot vanbinnen. De handen die me probeerde te kalmeren brachten me zelfs niet tot zinnen..

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen