Hoofdstuk 11
Het eten was verschrikkelijk smerig. Lorain lepelde alles zo naar binnen, maar ik vond het echt vies. Nathaniël leek die mening schaamteloos te delen, want hij kokhalsde een paar keer voor hij de grote happen door kon slikken.
Kennelijk voelde hij me kijken, want hij draaide zijn hoofd een beetje naar me toe. ‘Is er iets?’
‘Nee, niet echt. Ik merkte alleen even op dat jij dit net zo smerig vind als ik. In tegenstelling tot Lorain…’ Ik knikte naar het meisje, die inmiddels mijn bord had gegrepen en die aan het leegschrapen was. Mijn eetlust was me spontaan ontnomen.
Nathaniël knikte. ‘Hoogstwaarschijnlijk wel. Ik eet niet vaak mee in de zaal. Meestal zit ik alleen in het lokaal, zoals gewoonlijk, eigenlijk.’
Clary keek op. ‘Wacht, jij bent hier al langer? Ik dacht dat jij ook nieuw was!’ Ze lachte. Het geluid was onaangenaam hard en zo schel dat het nog tien seconden later nagalmde in mijn oren. Ik kon er niet uit komen of die opmerking sarcastisch was geweest of dat ze serieus was. Ik gokte op het eerste, maar te oordelen naar de manier waarop ze af en toe een subtiele nieuwsgierige blik Nathaniëls kant op wierp, leek het toch de tweede te zijn.
Nathaniël zelf leek het bijna niet gehoord te hebben. Hij nam nog een aarzelende hap van het goedje voor hem op het bord en gooide na twee keer kokhalzen toch de lepel neer. ‘Pak maar, Lorain. Ik hoef het niet meer.’ Hij leunde een beetje achterover, zag er ineens heel moe uit. ‘Jemig, het is al zo lang geleden sinds ik weer wat heb uitgevoerd in de middag.’
Clary lachte weer, heel duidelijk spottend. Ik voelde hoe mijn wangen warm werden en mijn bloed sneller begon te stromen. Ze ging doodleuk verder. ‘Zo zwaar kan het niet zijn, te oordelen naar de smetteloze kleren van jullie allebei. Jullie hebben het lichtste klusje wat te krijgen is vlak voor de oogsttijd.’
Ze liep met een mes mijn zelfbeheersing tegemoet. Kennelijk vastbesloten alle touwtjes die mijn impuls om haar te slaan tegenhielden, door te snijden. Ik had mensen die andere mensen kleineerden altijd al gehaat. Het gebeurde overal en het liefst had ik al die mensen één voor één willen vertellen wat ze fout deden in mijn ogen. En hoe het wel moest. Dat had ik dan gedaan op de toon waar Camren altijd bang van werd. Mijn ijskoude versie van boos worden. Een heel beheerste stem, maar zo koud dat het bijna tastbaar was.
Helaas had ik er nooit de kans voor gekregen en was ik realistisch genoeg om te begrijpen dat ik die kans ook nooit zou krijgen.
Nathaniëls blik werd donkerder. ‘Dat kan best zijn, maar in tegenstelling tot jou ben ik altijd geweerd van de samenleving en had ik niets meer dan mijn eigen gedachten om mezelf bezig te houden. Prijs jezelf gelukkig met de conditie die je hebt, het vaste dagritme, de zekerheid iets om handen te hebben. Het maakt je leven een stuk eenvoudiger.’
Daarmee was de kous af. Clary had zeker nog gereageerd, ware het niet dat de soldaten dat verhinderden door ons richting de trap te commanderen.
Nathaniël kon duidelijk feilloos zijn weg vinden te midden van de een grote menigte en zonder te kijken. (Dat was sarcasme. Hij botste in totaal tegen twaalf mensen aan, zes muren en liep drie keer de verkeerde kant op.) Na de zesde muur en tien mensen greep ik hem bij zijn arm om hem mee te trekken. Dit keer de goede kant op.
Misschien deed ik ietsje te ruw, maar ik was nog steeds geïrriteerd door Clary.
De deuren naar de lokalen stonden wijd open. Er werd geteld bij iedere deur, maar dat was ontzettend onzorgvuldig. Het moest niet al te ingewikkeld zijn een Dwaling meer of minder naar binnen te smokkelen.
Twee soldaten midden in het gangpad hielden in de gaten wat er gebeurde. Niemand praatte nog met elkaar, iedereen sprong meteen zijn of haar cel in.
Ik trok Nathaniël naar binnen en zette hem op het bed. ‘En wat nu? Het is veel te vroeg om te gaan slapen.’
‘Dit is het punt waarop de mensen die moeten douchen vandaag, gaan douchen. Zij brengen de nacht door in de kelder,’ bromde hij troosteloos. Zijn toon deed me vermoeden dat er in de kelder niets fijns was. ‘Voor de mensen die niet hoeven te douchen vandaag is dit een uurtje van bezinning. Je hebt een tijdje om iets voor jezelf te doen. Dan gaan ze koppen tellen en opent de hel haar poorten.’
‘Waarom?’
‘Dat merk je wel. Het wachten is het ergste, ik ga je niet nog zenuwachtiger maken dan je al bent. Het is voor de een erger dan voor de ander.’ Hij pauzeerde kort, voor hij diep inademde en een beetje glimlachte. ‘Goed… kaarten?’
‘Prima.’
Nathaniël was nog steeds veel beter in de kaartspellen dan ik. Ik won van alle negentien potjes slechts twee keer. De enige reden daarvoor was dat mijn tegenstander zijn kaarten verkeerd gelezen had.
Na exact een uur – althans, dat was wat ik verwachtte, de soldaten waren gruwelijk punctueel en er was hier een klein gebrek aan een klok – werden de stalen deuren weer opengeschoven. Met één veeg over de vloer griste Nathaniël alle kaarten weg. Terwijl hij ze opborg siste hij: ‘Ga op je bed zitten. Doe wat ze zeggen, stribbel niet tegen.’ Zijn ogen stonden treurig. Zijn stem was somber en zijn rusteloze bewegingen verraadden nervositeit. Hij maakte me zenuwachtig. ‘Het wordt alleen maar erger als je tegenstribbelt.’ Angst. Zenuwachtig en bang. Dat was wat hij zo los maakte.
Ik kon niet door het rooster kijken. Ik kon alleen maar luisteren naar hoe de roosters één voor één werden opengeschoven.
Sommige andere Dwalingen waren ook bang. Ik dacht dat ik gedempte vormen van protest waarnam een paar cellen verder. Zachte angstkreetjes. Misschien was het alleen van pijn. Ik kon het niet goed horen door de raadselachtige isolatie hier.
Toen ik me naar Nathaniël omdraaide voor wat steun zag ik die in een los, tot op de draad versleten shirt en een joggingbroek op bed zitten. Een pyjama, duidelijk. Voeten een stukje uit elkaar, zijn ellebogen leunend op zijn bovenbenen, het hoofd in de handen, handen in haar.
Binnenin mij kwam het gevoel los wat ik ook vaak kreeg als Camren niet lekker in zijn vel zat. Of eigenlijk bij iedereen die als een hoopje ellende op de rand van welk voorwerp dan ook zat. Moederinstinct, zo noemde mijn moeder het altijd. ‘Je wilt voor mensen zorgen, Maeve. Dat is een mooie eigenschap. Ga er goed mee om.’
Ook nu wilde ik naast het hoopje ellende gaan zitten, een arm om hem heen slaan en troostende woordjes fluisteren. Maar de soldaten kwamen steeds dichterbij. Zij zouden het zeker niet waarderen. Nathaniël had duidelijk gemaakt dat ik hier moest blijven zitten.
Misschien zou hij wel in de problemen komen, misschien zou ik in de problemen komen. Waarschijnlijk allebei.
Maar… maar…
Geheel onbewust kopieerde ik de houding van de jongen tegenover me. Zo bleef ik zitten tot ons rooster omhoog werd geschoven. In dubio over mijn beslissing.
Toen was het te laat.
Ze waren met drie personen. Allemaal mannen. Ze liepen naar binnen, twee naar het ene bed. De overige naar mij.
Ze vormden een front tussen de enige vertrouwenspersoon die ik had gekend in de korte tijd dat ik hier was, en mij.
Ze hadden een kar met spullen die ik niet goed kon zien. Ze droegen witte jassen en rode shirts.
Mijn dokter had een potje pillen met mijn naam erop. Geen kar. Geen spoortje vriendelijkheid. Alleen professionaliteit. ‘Maeve, dit zijn pillen. Kijk maar in het doosje.’ Hij gaf het aan mij, wachtte geduldig.
Ondanks dat ik wel geloofde dat er pillen in zaten draaide ik het potje toch open. Er zat een briefje in.
Dit zijn slaappillen. Geen vervelende bijwerkingen, niet verslavend. Ze zorgen ervoor dat je ontstresst en geven je je broodnodige rust.
Neem als je er de behoefte toe voelt. Berg ze veilig op.
Je doucht iedere zaterdagavond in de vertrekken van de soldaten. Vervolgens heb je nachtdienst in de kelder. Dan krijg je speciale pillen om je wakker te houden.
Ik gaf het briefje weer aan de dokter en knikte ten teken dat ik het gelezen had.
Hij leek te grijnzen. ‘Prima. Een goede nacht nog.’ Hij liep naar Nathaniël en de andere artsen en maakte de muur compleet.
Plots hoorde ik een gedempte kreet. In een reflex schrok ik achteruit en zocht ik naar de bron: Nathaniël. Twee soldaten liepen weg, een laatste bleef nog even staan en was bezig met iets aan de kant van de muur.
Nathaniël lag op zijn rug. Zijn hoofd gedraaid. Ogen stijf dichtgeknepen en zijn kaken stevig om een kussen gesloten.
Ik wilde allerlei verwensingen uitroepen. Vragen wat ze in godsnaam aan het doen waren. Vertellen dat ze los moesten laten. Ik bleef stil.
Ik zette wel een stap in de richting van het bed. De dokter in de cel versperde me de weg. ‘Blijf hier!’ beval hij. Zijn toon kalm, luid, zelfverzekerd en… geamuseerd? Sadist. Hij genoot er gewoon van andere mensen te zien lijden. ‘Het is zo voorbij,’ beloofde hij.
Ik wachtte gespannen af. Hopend, smekend dat hij zijn spieren zou ontspannen. Ik kon er niet tegen als mensen pijn hadden.
Echt ontspannen deed hij niet. Hij kromde zijn rug en toen werden zijn spieren wat losser. De harde pijn verdween uit zijn gezicht.
De dokter klopte me op mijn schouder. ‘Goed werk. Je bent een prima actrice,’ fluisterde hij in mijn oor.
Die gigantisch onjuiste opmerking sleurde me terug in de realiteit: als mijn handelingen van net niet waren opgevat als toneelspel had ik een immens probleem gehad.
Ik knikte kort en ging toen toch zitten op mijn eigen bed. Ik moest wachten tot ze weg waren voor ik iets kon ondernemen.
Voor mijn gevoel duurde het uren voor de stalen deur eindelijk dichtschoof en er een doodse stilte neerdaalde op het lokaal.
Ik kon nu pas gaan kijken hoeveel die stilte had gekost.
Reageer (4)
(Dat was sarcasme. Hij botste in totaal in totaal tegen twaalf mensen aan, zes muren en liep drie keer de verkeerde kant op.)
1 decennium geledenEr staat twee keer in totaal
Ik moet zeggen dat ik dit een geweldige story vind! (:
even opgemerkt tijdens het lezen: "Kennelijk vastbesloten alle touwtjes die mijn impuls om haar te slaan tegenhielden." die zin klopt niet, hij is zoiezo vrij ingewikkeld. Ik zou een komma na touwtjes en tegenhielden neer zetten ofz.
1 decennium geledenCliffhangers!! WRAAH!!!!!!! Mooi geschreven, schrijf please verder! (ik wil je niet onder druk zetten)
1 decennium geledenmooi beschreven (:
1 decennium geleden