Proloog
Ik zou gewoon graag willen weten wat jullie van het begin vinden n.n
Met opgetrokken knieën en rood behuilde ogen zat ze in de brede vensterbank. Ze zweeg. Het meisje keek naar buiten en probeerde de wereld om zich heen te verbannen uit haar gedachten, weg te vluchten. Maar zonder al te veel succes. Nog een laatste snik was hoorbaar. Haar ogen stonden gericht op het oneindige. Haar schooltas lag open op de grond. Haar fles met water was nu leeg, maar een plas verraadde dat dat niet de bedoeling was geweest. De boeken die naast haar in de vensterbank lagen, waren nat. De letters vervaagd en moeilijk leesbaar. Maar niemand die het opmerkte. Dagelijkse kost, dat was het. ‘Het meisje met de rode ogen’ was ondertussen haar naam. Zo stond ze bekend. Het waren pesterijen die haar dagelijks troffen. Geld werd van haar gestolen en haar boekentas leeg gekieperd in een vuilbak. Ze werd uitgescholden en vernederd, geslagen en geschopt, getreiterd tot ze machteloos in huilen uitbarstte. Niemand die er iets van zei. Niemand die haar hielp. Ze had enkel zichzelf en daar moest ze het mee doen. Thuis durfde ze er niks over te zeggen, maar de problemen stapelden zich op. Al haar vertrouwen in de mensheid was verloren gegaan. Ze schrok van elke aanraking en elke stem. Kroop weg en verstopte zich. Maar nooit kon ze er aan ontsnappen. Tegenwerken had geen zin meer. Daar was het te laat voor. Ze zat er al te diep in, net zoals haar pesters. Niemand die het zich nog kon inbeelden, de tijd waar ze niet gepest werd. Was die er eigenlijk wel ooit geweest? Ze kon het zich zelf niet eens meer herinneren. Zelfmoord was iets waar ze vaak aan dacht. Ze had het een keer geprobeerd, maar kon het niet. Ze was er mentaal gewoon niet sterk genoeg voor. De bel was haar reddende signaal. Zodra het laatste uur voorbij was, haastte ze zich naar huis, weg van de school, weg van iedereen. Altijd was ze als eerste thuis. Haar ouders werkten tot ’s avonds laat en haar broer bleef altijd nog even hangen bij vrienden, als hij überhaupt wel thuis kwam. Ze gooide de deur achter zich dicht, gooide haar tas tegen de muur in de hal en stormde de trap op. Haar ogen waren weer vervuld van tranen. Weer een verschrikkelijke dag voorbij. De klap van een deur die dicht geslagen werd, klonk door het huis. Het meisje plofte op haar bed, haar hoofd in haar kussen, en ze liet het gaan. Alles. Alle emoties van de dag die ze had geprobeerd in te houden, stroomden als dikke tranen over haar wangen weg. Ze wou niet meer. Ze voelde zich alleen. Haar hele lichaam deed pijn. Haar armen zagen blauw, er zaten sneden in haar been en ook haar gezicht was niet meer helemaal heel. Ze zou blij zijn als de winter weer begon. Het zou zo veel minder opvallen. De lange broek en mouwen verstopten alle wonden weer. Na een uur of twee pakte ze nog half huilend een van haar beertjes en kneep deze haast fijn. Waarom waren die beren het enige wat ze kon en wou vertrouwen?
Er zijn nog geen reacties.