Darkness
Even was ik afgeleid, heel even maar, en ik voelde de vaste al ondergrond onder mijn voeten verdwijnen. Impulsief maakte ik mezelf klein met mijn armen gehaakt over mijn hoofd en voor mijn gezicht, geen idee hebbend hoe groot de val zou zijn. Met een ‘auw’ in mijn kreun gemengd kwam ik hard neer op - zo te voelen - de rails van de metro. Een branderig gevoel vlamde op in mijn rechterknie die hoger was opgetrokken dan de andere. Voorzichtig liet ik mijn vingertoppen er overheen glijden, dik spul kleefde zich er aan vast. Bloed.
“Gadverdamme. Nee, hier heb ik wat aan!”¯ Verzuchtend probeerde ik wat meer overeind te zitten, voelde ondertussen aan mijn handpalmen, waar de rails dikke groeven in had gezet. Bij mijn rechterknie was mijn broek gescheurd, voor de rest leek ik ongedeerd.
Gammel kwam ik overeind, streek mijn jas recht tijdens de toch omhoog. Mijn zaklampje was kapot door de val, nu zag ik helemaal niks. Maar het hield me niet tegen om toch verder te gaan, want wat was er te vinden aan het eind van de tunnel?
Na zo’n kwartier gelopen te hebben leken mijn zintuigen zich hebben aangepast. Mijn ogen werden overbodig, als ik ze sloot had ik nog meer zicht, dus mijn oren hadden zich figuurlijk gezien drie keer zo groot gemaakt. Mijn tast was ook wonderbaarlijk beter geworden; bij de geringste dingen werd ik geprikkeld en kon mij inbeelden wat ik voelde. Nu wist ik wat men bedoelde met ‘Een blinde kan vaak beter zien.’
Gebrokkelde gesteente. Oren spitste zich op, mijn lopen was gestaakt en mijn ogen sperde open uit automatisme. Het was weer muisstil, maar ik voelde mij, als zo vaker, niet alleen.
“Kom te voorschijn,”¯ fluisterde ik op een hese toon, mijn harde hartkloppingen maakte het moeilijk om te horen of er gereageerd werd. Maar al was mijn hart kalm, er werd niet geantwoord.
Inimini spinnetjes leken over mijn lichaam te paraderen. Haren schoten overeind op mijn armen, rillingen vluchtte zich een weg over mij ruggengraat. Die kilte was weer terug.
“Nee, ga weg, dit kan niet! Ik zit hier in een tunnel, hier kan het niet tochten!”¯ Ik raakte overstuur, mijn hersenen konden dit niet aan.
Het koude fluweel bleef mijn blote armen, gezicht en haren strelen. Even voelde het aangenaam en gooide het een laag watten over al het hectische in mijn hoofd heen om het te dempen. Maar dit al was maar voor kort. Gekras gilde in mijn oren, nagels op een schoolbord was er niets bij.
Tranen sprongen uit mijn ogen van de schrik, handen plaatste ik snel beschermend over mijn oren om dan in hurkstand te zitten zodat ik mijn gezicht tussen mijn knieën kon verstoppen. Laat het ophouden!
Terug stilte. Een piep suisde na in mijn oren. Bevend als een rietje rechtte ik mijn rug en zocht terug contact met de muur, mijn enige gevoel van richting. Ik had een gejaagde ademhaling terwijl ik schuifelend voort ging. Desondanks probeerde ik mezelf al fluisterend tot rust te zingen.
“It's like someone is watching
Like someone is close, I can feel you, so near
I'm reaching for something
Please give me a sign, getting warm but still cold”¯
Mijn stem echode door de tunnel, het gaf me het gevoel dat ik er niet alleen voorstond, dat de stemmen meezongen en mij hielpen door te zetten tot ik de frisse buitenlucht weer kon inhaleren. Hier was het muf. Het rook naar verroest staal en water - wat ritmisch naar beneden drupten.
Eelt schraapte ik van de toppen van mijn vingers door langs de muur te wrijven. Tijdens een pauze een paar minuten geleden voelde ze al als die van een pasgeboren baby, ik had het geluk nog dat het niet verder is gegaan dan dat, maar het zou niet lang duren tot dat het ging bloeden.
Met een diepe zucht haalde ik het kriebelende haar uit mijn gezicht. Mijn benen voelde als lood en het liefste liet ik me nu op de grond zakken om eens goed uit te rusten. Maar ik was bang dat ik dan niet meer overeind zou komen en ik zo nooit de buitenwereld zou zien. Waarschijn was ik nog geen uur in deze donkere hol - wat ik over straat vast in een kleine twintig minuten had gelopen - maar het continu focussen op de geringste geluiden maakte mij vrij vermoeid, en sloom.
Met een klap kwam ik met mijn wang tegen de muur. Een orkaan leek zich door de tunnel te persen, en het had zich als laatste om mij bekommerd. Het was een harde klap en liet mij duizelend op de grond zakken. Snerpende pijn sneed door mijn knie bij het buigen ervan. Vers bloed sijpelde over het opgedroogde bloed heen richting mijn scheen. Zwaar ademhalend trok ik met mijn laatste beetjes kracht via de muur omhoog, nagels verzette zich in de muur om zo niet terug naar beneden getrokken te worden. Mijn benen wankelde en mijn armen trilde van de inspanning. Parels zweet doken op bij mijn haargrens boven mijn voorhoofd en gleden hun route langs mijn neus en slapen naar beneden. In deze kou zouden ze nog vast kunnen vriezen aan mijn gezicht.
Terug recht op mijn voeten opende ik mijn ogen, omdat ze begonnen te verkrampen van het te stijf dichtknijpen. Verbazingwekkend genoeg zag ik schemerlicht die een trap, precies dezelfde als waar ik - voordat ik de tunnel in ging - vanaf donderde, zwak verlichtte.
Er was alleen één groot probleem; hoe kwam ik weer van de rails?
Voetje voor voetje, en mijn armen om mijn lijf gewikkeld voor wat warmte, kwam ik weer vooruit. Met alle moeite probeerde ik de vriezende kou te negeren, maar de pijn in mijn ledenmaten liet het niet bepaald toe. Daarbij stopten mijn hersenen niet met malen over waar die plotse kou vandaan kwam.
Om wat leven in mijn handen te krijgen, blies ik mijn warme adem er tegenaan. Verstopt achter mijn handen keek ik weer vooruit om te kijken hoe ver ik nog moest lopen. Nog geen tien meter, schatte ik.
Verrast knipperde ik met mijn ogen. Een vage schim stond op diezelfde geschatte afstand recht voor me. Het was zichtbaar door het licht dat ook de trap verlichtte. Er waren geen contouren uit te halen, omdat alleen vanuit mijn kant zijn linkerhelft verlicht werd, de andere kant werd opgeslokt door de duisternis.
Het bewoog niet, stond daar maar. Ik wist niet of het wist dat ik aankwam, het kon ook een totaal andere kant opkijken. Maar waarom stond het daar? Had het niet stervenskoud, zoals ik?
“Hallo?”¯ beefde mijn stem. “Gaat het wel goed?”¯ Rare dingen begonnen in mij op te komen. Misschien was het doof? Bevroren? Of dood? Maar hoe kon het dan rechtstaan? Het enige wat ik wel wist, was dat het daar stond, nog geen vier meter van mij vandaan, en dat benauwde me.
Reageer (1)
ho, dit is spannend zeg:O
1 decennium geleden