Book 3 | 3
Hij gaat terug zitten. Ondertussen is het aan het regenen. Dikke druppels glijden van het raam naar beneden. Harry vertelt alles wat Arthure tegen ons had gezegd in de Lekke Ketel. Ook mijn deel. "Denk je echt dat hij je vader is?" vroeg Hermelien voorzichtig. "Ik bedoel het zou kunnen. Aangezien je- je vader nooit hebt gekend en je lijkt best op hem. De zelfde haren en ogen. En een beetje van het gezicht." ze heeft best wel gelijk. Maar toch ben ik er niet zeker van. "Het kan maar ik bedoel. Denk je nou echt dat ik de dochter zou zijn van z'n moordenaar?" ze schudde hun hoofd. "Dus Sirius Zwarts is ontsnapt om jou en Destí te pakken?" vroeg Ron wantrouwig aan Harry. Harry knikt. "Ze pakken hem toch wel? Hij wordt overal gezocht." zei Hermelien wat angstig. "Tuurlijk" zegt Ron. "Maar er is nog nooit iemand ontsnapt uit Azkaban...en hij is 'n moordlustige gek." gaat hij verder. "Dankje Ron." zegt Harry sarcastisch. De trein schokt en komt vervolgens tot stilstand. "Waarom stoppen we?" Harry die het dichtst bij de deur zat, staat op om buiten op de gang te kijken. Toen ging plots zonder enige waarschuwing de lichten in de coupé en op de gang uit en werd het aardedonker. "Wat gebeurd er?" vroeg de stem van Ron achter Harry. "Au!" zei Hermelien, naar adem snakkend. "Dat was mijn voet!" ze gingen terug zitten. "Geen idee..." antwoorde ik maar. Ron ging naar het raam toe en veegde een stukje schoon met zijn mouw en keek erdoor. "Ik zie iets bewegen" zei hij. "volgens mij stappen er mensen in." Marcel en Ginny kwamen ook binnen. Marcel wou weten wat er aan de hand is en omdat hij niks kon zien was hij op Knikkebeen gaan zitten. En Ginny zocht Ron. Hermelien en Ginny waren aan het praten tot een hese stem "Stil!" zei. Blijkbaar was professor Lupos eindelijk wakker geworden. Er klonk een zacht, knetterend geluid en een flakkerend licht vulde de coupé. Professor Lupos bleek een handvol vlammen beet te houden. Ze verlichten zijn vermoeide, grauwe gelaat, maar zijn ogen waren alert en waakzaam. "Blijf waar je bent." zei hij met zijn hese stem en hij kwam langzaam overeind, zijn handvol vlammen voor zich houdend. Voor Lupos bij de deur kon komen, ging die echter al open. In de deuropening, verlicht door het flikkerende schijnsel in de hand van Lupos, stond een gedaante in een zwarte mantel, die met zijn hoofd bijna het plafond raakte. Zijn gezicht ging schuil onder de kap van zijn mantel. Mijn blik flitste omlaag en mijn maag draaide om. Er stak een hand uit de mantel en die was glanzend, grijsachtig, slijmerig en overdekt met zweren, als iets doods dat in het water heeft liggen rotten. Die aanblik duurde maar een fractie van een seconde. Het was alsof het wezen voelde dat we het aanstaarde, wand de hand verdween abrupt weer onder de plooien van de zwarte mantel. En toen haalde het ding, wat het ook was, traag en diep en rochelend adem, alsof het meer dan alleen lucht probeerde op te zuigen uit zijn omgeving. Een intense kou golfde door me heen. Mijn adem stokte. Die kou ging dieper dan alleen mijn huid. Hij drong tot door mijn borst, tot diep in mijn hart...
Mijn ogen draaide omhoog. Ik kon niets meer zien. Ik verdronk in de ijzige kou. Het ruiste in mijn oren, alsof ik onder water was. Ik werd mee naar beneden gesleurd, het geruis werd luider...
En toen hoorde ik iemand in de verte gillen: vreselijke, smekende gillen van doodsangst. Ik wilde de persoon helpen en probeerde mijn armen te bewegen, maar dat lukte niet -een dichte witte mist kolkte om me heen, door me heen-
Er zijn nog geen reacties.