Breathless
Het felle licht van de zoeklamp brandde in mijn ogen. Knal. Mijn hoofd vloog naar rechts. Bloed spoot eruit bij elke tik tegen mijn wang. Mijn wang tintelde van de pijn, helemaal dik aangelopen en mijn oog dicht duwde. Nog een knal. De knuppel groef zich in mijn knieholte. Ik wilde door mijn knieën zakken, maar de wachter die mij in zijn greep had, had andere plannen. Weeral een knal. De knuppel van hardrubber plantte zich weer in mijn wang. Een plas bloed spuugde ik uit. Alles in mij was gebroken. Vooral mijn hart. Maar ik zou niet smeken, niet zoals mijn moeder dat had gedaan, die triomf verdiende ze niet, niet nog eens!
De punt van een schoen leek zich door mijn buik te doorboren. Mijn mond sperde open. Paniekerig probeerde ik zoveel mogelijk lucht te happen, maar de trap had mijn binnenste opgevouwen. Niets ging erin, niets kwam eruit. Tevergeefs probeerde ik het alsnog, maar er kwam alleen maar een gorgelend geluid uit. Oogbollen begonnen naar boven te draaien, benen begaven het, ik had mij nog nooit zo slecht gevoeld.
"Wat is dit? Wat gebeurt er! Hé?!" Een kille windvlaag.
Moeizaam opende ik mijn ogen. Het felle licht scheen niet meer in mijn ogen, het was kapot geslagen. Ik spitste mijn oren, geen enkel geluid, zelfs de wind was er vandoor. Verbaasd bewoog ik mijn armen, had nu pas door dat ik niet meer vast zat. Gelijk wikkelde ik mijn armen om mijn maag, ik was nog steeds ontzettend misselijk en mijn wang brandde als de hel.
Alsof ik op een podium stond, zo voelde ik mij nu. Een zoeklicht van de toren tien meter vandaan scheen vanaf de rechterkant naar binnen, zo ook het licht van de toren aan de linkerkant. Verstijfd had ik mij tegen de muur gedrukt, zodat ik uit het zicht bleef. Een hand had ik voor mijn mond geplaatst, mijn maag wilde zijn eigen inhoud niet meer houden.
Bloedvegen veranderden in grote bloedplassen. Het was over de hele vloer verspreidt, zelfs op de wand en het plafond. Met ingehouden adem zocht ik angstig naar de wachters, maar er was geen enkel teken van leven te vinden. Paniek trok er vervolgens door mijn lichaam en begon mezelf te bekijken. Bloedspetters ontsierde mijn bleke armen. Grote vlekken op mijn kleding. Ik moest mijn keel dichtknijpen om het niet uit te krijsen. Ik wilde niet weten wat voor beest dat was, het enige wat ik wilde was zo snel mogelijk hier weggaan voordat dat ‘ding’ besefte dat er nog iemand over was.
De zoeklichten schenen weer terug over het veld. Had ik niet zoveel pijn, dan had ik vrij gemakkelijk naar beneden kunnen klimmen. Met een kleine sprong kwam ik terug terecht op het gras. Ademhalen werd een steeds groter probleem. Telkens wanneer ik inhaleerde hoorde ik een ruis. En ik moest al zoveel adem gebruiken om met een stevig tempo uit het grasveld te komen.
Ik was nog geen zeven meter verder met mijn gestrompeld toen ik wat hoorde. Even stond ik stil, maar ik kon het geluid niet plaatsen. Een schel geluid volgde er op. Het luchtalarm. Schrik raasde tot in mijn tenen. De zoeklichten verplaatsten zich sneller over het veld. Iets te dicht naar mij toe. Ik liet me op de grond vallen en zag hoe het licht net langs mijn vingertoppen scheen. Het alarmgeluid donderde door. Mijn rechteroor plaatste ik op de grond, weten of er iets mijn kant opkwam. Verbaasd luisterde ik naar een hard gebons, het leek of iemand van een hoge afstand naar beneden sprong. Mijn hoofd hief ik omhoog om te kijken. De wachttoren verderop had zijn zoeklamp gefocust op één punt. Vreemd, die stopten nooit met zoeken, tenzij ze iemand in het vizier hadden. Maar wie was er zo dom om stil te staan?
Regelmatig sloeg ik wat hartslagen over. Gevreesde ogen keken naar de toren.
"D-dit." Mijn woorden kreeg ik er niet meer uit. In het licht van de zoeklamp zag ik iemand uit de toren vallen. Dit was beslist geen zelfmoordactie. Mijn ogen bleven staren, helemaal toen ik nog iemand overboord zag gaan. Stijl naar beneden. Het licht flikkerde even en viel dan uit.
"O mein Gott." Als dominosteentjes reisde mijn kippenvel op. Een schim sprong uit de toren. Armen wijd en een perfecte landing. Alsof er een puma van een rotsblok sprong.
Tijdens het rennen begon ik te beseffen wat ik hoorde voordat het luchtalarm afging. Het waren angstkreten. Ik werd bang. In geen tijden had mij zo gevoeld. Maar diep vanbinnen brandde toch die nieuwsgierigheid, ik wilde het gezicht zien van de persoon die moeiteloos wachters overmeesterd, zien wie er zo’n prachtige sprong kon maken zonder benen te breken. Maar dit keer was mijn angst groter dan mijn nieuwsgierigheid én pijn.
Hijgend belandde ik in een steeg. Het alarm was inmiddels gaan liggen. Het was doodstil. Ik probeerde op adem te komen, maar het enige wat ik kon doen was slikken en korte ademstootjes vrijlaten. Mijn ogen begonnen te wennen aan de donkere steeg, ze keken schichtig rond of ik niet gevolgd was. Mijn zintuigen hadden niets opgevangen, maar iets in mij wilde dat ik op mijn hoede bleef.
Voor geen goud wilde ik van de muren wijken, ze gaven mij een wat veiliger gevoel dan de straat. Daarbij gaf het mij ook steun. Mijn zicht was minder doordat één oog verstopt zat achter een opgezwollen wang, voor de rest werkten mijn tranen als een sluier voor mijn ogen. Liters liepen eruit, spoelde het opgedroogde bloed van mijn wangen langs mijn hals.
Er moest een verlaten kruispunt overgestoken worden. Ik besloot om er toch diagonaal door te gaan, omdat me dat sneller thuis zou krijgen. Schuifelend naderde ik het putdeksel dat het punt was die de wegen liet kruizen. Even keek ik om mij heen over er niemand was en besloot dan weer verder te gaan. Eén stap zette ik van het deksel en een windvlaag sloeg tegen mij aan. Verschrikt keek ik achterom, gelijk voelde ik weer een windvlaag, dit keer vanuit een andere hoek. Weer keek ik de kant op waar het vandaan kwam, maar telkens kwam de krachtige wind ergens anders uit. Met de gedachte dat ik echt mijn hoofd aan het verliezen was, cirkelde ik rond mijn eigen as op de put. Uit elke hoek, steeg, straat, kier, kwamen harde windstoten aan. Het voelde als of er vanaf elke kant een ventilator op mij gericht stond, op vol vermogen.
In geen tijd veranderde de tempratuur van aangenaam naar vriezend koud. Mijn tanden klapperde tegen elkaar, voeten die verlamd waren en wangen die rood kleurde. Dit was nog kouder dan die sneeuwstorm in '77. Dit was onbeschrijfelijk. Mijn hoofd kon ook niet meer nadenken wat er nou eigenlijk gebeurde.
Het geluid van de snijdende wind gromde. Duizend woeste panters leken zich in de wind verstopt te hebben. Ik was niet gestopt met rondkijken naar enige aanwijzing. Elk gebouw werd bekeken, maar niets verraadde iets. Alles werd in mij koud. Ik was zo gevoelloos, dat ik die kille wind niet meer tegen mijn lichaam voelde, ik kon alleen maar merken dat het er nog was doordat mijn haar wild de lucht ingetrokken werd en ik mijn lichaam moest tegenhouden van omvallen.
"Ga weg!" De g rolde uit tot een oorverdovende grom. Het was zo angstaanjagend en hard dat ik met betraande ogen mijn handen op mijn oren drukten en op de grond viel. Ik snikte luid, maar het gegrauw die met de wind, die nog harder was dan daarvoor, mee ging, overwon het.
Toen was alles weg. Geen ijskoude windvlagen, geen gegrom, geen bekeken gevoel. Weg. Met natte wangen keek ik op en liet mijn handen weer zakken. Een schim stond verderop naar mij te kijken.
Reageer (1)
Ik sta gewoon te beven van schrik.
1 decennium geledenDit is fantastisch geschreven!