Visibly Unseen
They’re there to whisper
In the silence of the night
They’re there to touch
In the silence of the night
They’re there to get you
In the silent of the night
They’ll never stop
Het was tijd. De nacht was aangebroken. Het symbolische van haar angsten. Donker. Onzichtbaar. Het duister speelde in de hoeken van haar kamer, overschaduwde alles wat voor haar vertrouwelijk had aangevoeld. De stilte verstikte haar benauwde gedachten, het onzichtbare haar onregelmatige ademhaling. Rillingen, door het geblaas van een zachte adem. Trillingen, door de voorzichtige aanrakingen. Strelend. Geruststellend. Beangstigend. Ze zat vast in de mysterie. In het onverklaarbare. Vast in de illusie. Kleine druppels tranen vielen op het ontblote stukje huid waar de beschermende dekens van haar afgeslagen waren. Bedekking was volkomen nutteloos. Het zou haar ongewilde gedachten niet opsluiten of laten vervagen.
De onzichtbare handen, het lokkende gefluister, hypnotiserend door het mysterie erin verscholen. Ze wachtten haar op. Op het moment dat het duister verscheen. Het element van hun onwetende bestaan. Gevoed door haar angsten, de angsten die zij zelf creëerde. Op haar kamer. Alleen. Op de tijden dat haar eigen mentale steun afgezwakt was. Ze waren niet slecht. Ze waren slecht bedacht. Een vermenging van het realistische en onrealistische. Ze had het opgegeven een rationele verklaring te zoeken voor die dingen. De dingen die haar elke nacht hadden weten wakker te houden, waar ze elk moment van een nieuwe dag, met een nieuwe opkomende nacht, voor verscholen probeerde te houden. Ze hadden een eigen plaats in haar verstand veroverd, doken op om haar af te zwakken, om haar te laten vallen. Ze hadden zich eigen een deel van haar lichaam toegeëigend. Bestuurd door het onbekende.
“Geef eraan toe.”
Gefluister. Een zachte, verleidende stem. Een werking van verslaving, proberend haar over die onzichtbare streep te trekken, haar barrière door te breken om compleet bezit van haar te kunnen nemen. Maar het beetje heldere denkwijze die ze op het moment nog had, raadde haar af hun advies op te volgen en toe te geven aan iets waar ze al haar hele leven van wilde ontsnappen. Omwille van haar eigen verstand, die haar liet betwijfelen over zichzelf, wetende dat ze dingen zag die door niemand anders werd gezien op de kleine aardbol. En toch moest ze er zich aan toegeven. Ze wilde eraan toegeven. Het zou kunnen stoppen. Ze zou ze niet meer zien.
Ze voelde een lichte aanraking op haar wang, schuivend over het hele oppervlak, het waterige vloeistof op haar gezicht vegend naar de zijkanten. Haar ogen waren dicht, hard samengeknepen om geen geluid te maken dat de angstaanjagende stilte zou verbreken. Maar het omvang van achter haar trillende oogleden versterkten alleen haar gevoel van onbescherming. Het duister kwam haar overal tegemoet, overal waar ze kijken kon. Om haar heen, in haar gedachten, in haar verstand. Met ogen gesloten. Een ontsnapping was alleen mogelijk door haar onderbewustzijn.
“We bestaan zolang jij het blijft geloven. Jouw fantasie. Jouw illusie.”
De woorden weerklonken door haar gedachten, herhaalden zich eindeloos totdat ze diep in haar verstand door drongen. Zij kon ze maken zoals ze wilde. Zij kon ze laten stoppen te verschijnen. Zij kon ze omtoveren in iets bijzonders. Iets onverklaarbaars, maar wel op een wijze dat je het niet wilde verklaren. Dat je het magische eraan wilde behouden door het mysterie geheim te houden. Opgesloten met een sleutel, gevangen in een droomwereld.
Ze drukte zich onmerkbaar tegen het hoofd van haar bed aan, knellend tussen de houten standaard en haar creaties. De lakens waren verstrooid over de grond, konden haar geen klein beetje warmte, veiligheid meer bieden. Haar pyjamabroek was opgerold tot zover het toeliet, maakte haar egale huid zichtbaar voor het normale oog. Haar armen voelden nog de zachte handen, zoekend, verschuivend over het oppervlak. Al wat haar gegeven was te doen, was het wachten. Wachten op de zonopkomst. Tot het duister vervaagde en al het gebeurde meevoerde, het verborg als een geheim tot de zon weer zijn weg naar de nacht had gevonden.
“We kunnen zijn wat jij wilt dat we zijn. Je moet het willen, het voelen. Je moet ons veranderen. Alleen jij kunt het.”
De stem loste langzaam op tot het niet meer te waarnemen was. De eerste stralen licht schenen fel door haar gordijnen. Ze kondigden aan dat het over was. Dat ze met rust werd gelaten voor de tijd die ze had tot het weer donker was. Haar ogen openden zich langzaam, verkennend of ze hen nog kon zien. Of ze inderdaad waren verdwenen. Ze had niet kunnen slapen. Dat lukte haar nooit. Ze sliep altijd overdag, zodat ze ongestoord haar rust kon hebben om alleen maar weer voorbereid te zijn voor hetgeen dat haar te wachten stond. Trillend stond ze op en raapte de lakens van de grond, rolde haar broekspijpen weer terug totdat ze haar benen bedekten en rolde zich op in haar bed. Ze omklemde haar dekens dicht tegen zich aan.
Ze hoorde de deur kraken, een teken dat er iemand op de deurpost te kijk stond.
“Serine.”
Hij fluisterde haar naam. Zacht, bezorgd om het meisje dat daar onbeweeglijk in bed lag, gezicht op leeg, enkel starend naar het witte puntje verf dat op de vloer was gevallen in de hoek van de kamer. Het leek op het eerste moment niet tot haar door te dringen, maar ze keek op. Ze zag wie ze verwachtte. De enige die ervan af wist. Zijn rots. Altijd. Overal. Behalve dan, op dat moment. Wanneer hijzelf sliep. Wanneer haar onopgeloste mysteries de spelletjes met haar verstand weer aangingen.
Hij liep langzaam naar haar toe, knielde voor haar neer en streek een verdwaalde lok achter haar oor. Hij zag de rooddoorhuilde ogen, de slapeloosheid, de vermoeidheid waartegen ze vocht.
“Ze waren er weer.”
Het klonk ijzig, gevoelloos, maar als je lang genoeg luisterde kon je horen dat er meer in de stem verscholen zat. Een smeekbede om geholpen te worden. Een smeekbede om zijn bescherming. Een smeekbede om verandering. Gewoon een smeekbede. Voor alles.
De jongen liep langzaam naar de andere kant van het bed en plaatste zich naast het meisje. Hij hield zijn adem in, proberend haar niet te verontrusten. Hij probeerde haar te kalmeren met zijn aanwezigheid, haar gedachten van ze af te leiden.
“Ik kan ze veranderen. Ik kan ze veranderen in iets moois. Iets magisch. Maar ik blijf ze in een slecht daglicht zien. Ik blijf over ze denken als meedogenloze monster. Ik kan engelen van ze maken. Mijn persoonlijke engelen. Als ik alleen maar wist hoe...”
De tranen stonden in haar ogen en vloeiden over haar wangen, op de manier dat ze altijd deden. Geluidloos. Ze draaide zich om, keek hem aan. Hij zag de pijn in haar ogen. Hij zag de angst in haar ogen. Ze had zich al sterk genoeg gehouden. Al die nachten. Al die jaren. Ze moest wel, er was niets anders dat ze zich kon veroorloven. Ze mocht niet vallen.
Ze voelde twee troostende armen om haar middel. Beschermend tegen de zachte handen, de lokkende woorden van de onzichtbare wezens. De wezens die alleen zij waarnam. De wezens die het schone van een fantasie hadden in iets duisters hadden veranderd. Hij drukte haar stevig tegen zich aan, streek zacht door haar haren terwijl hij sussende geluiden maakte.
“Het is onwaarschijnlijk.”
Ze klonk onzeker, verward. Alleen zij kon van haar nachtmerrie een wonderschone droom maken. Ze projecteerde hen zoals ze hen zag. En dat beeld bleef ze behouden. Het beeld van iets slecht. Iets slechts wat eigenlijk iets goeds had kunnen beteken.
“Ik ben bang Tom.”
“Ik ben hier zusje. Ik ga je helpen.”
Fluisterend stelde hij haar gerust, hield haar steviger vast om de bescherming aan te bieden waar zij naar verlangde. Langzaam bracht hij zijn lippen naar haar oor, hield daar wacht en vormde kleine fluisterende woorden. De enige woorden die haar de kracht gaven.
“Wij veranderen ze in engelen.”
Reageer (1)
Prachtig mooi <3
1 decennium geledenxx C