Gebeten
De klap van een sluitende deur maakte James wakker.
"Bloody hell..." mompelde hij slaperig, terwijl hij in zijn ogen wreef. De klap was harder geweest dan gewoonlijk. Het had James dan ook niets verbaasd als de deur uit zijn scharnieren was gebroken.
Hij wierp een blik op de andere bedden, zich afvragend of zijn drie kamergenoten ook wakker waren geworden. Zoals hij gewend was, lagen Peter en Sirius nog te slapen. Zij sliepen beiden vrij diep. Maar toen zag hij Remus, uitgestrekt op de houten vloer, een hand om zijn schouder geklemd. Zelfs in het schaarse maanlicht, zachtjes door de gordijnen heen sijpelend, kon James zien dat de jonge weerwolf pijn had. Zijn wenkbrauwen waren gefronst en zijn mond stond in een rare kreukel. Het leek James dan ook het beste om even poolshoogte te nemen. Hij klom uit zijn bed, zette zijn bril op en liep naar Remus toe.
"Remus, gaat het?" vroeg de zwartharige tovenaar, terwijl hij zachtjes in het gezicht van zijn vriend porde.
Als antwoord kermde Remus en opende hij zijn ogen. Met een wazige blik keek hij naar James.
"Je bent wakker!" James kon de opluchting in zijn stem niet verbergen. "Wat is er gebeurd? Je ligt op de grond."
"Ik... Ik weet het niet." zei Remus, op zijn vrije hand leunend om overeind te komen. Dat was geen slimme actie, want een pijnscheut ging door de arm waarop hij leunde, en de schouder aan diezelfde arm voelde alsof er messen in werden gestoken. "Urgh... Mijn schouder doet pijn."
James fronste. "Mag ik er even naar kijken?" vroeg hij, voorzichtig de hand van Remus' schouder af halend.
"Uhm, tuurlijk." Remus keek wat moeilijk, maar haalde toch de hand van zijn schouder.
De trui die hij droeg was enkele maten te groot, en de gewonde schouder stak eruit. De weerwolf draaide zich naar het maanlicht. Het bleke licht scheen op zijn witte schouder, en zijn ogen, die James in de gaten hielden, glommen goudachtig in het koude maanlicht. "Kun je het zo zien? Ik bedoel, we kunnen het licht niet aandoen, toch? Niet als de rest nog slaapt." Zijn stem was wat zachter dan normaal, en hij keek James vragend aan.
De bebrilde tovenaar knikte en bewoog toen voorzichtig zijn vingertoppen over Remus' schouder, tot hij bij de wond kwam. "Is dit... een beet?" mompelde hij zachtjes, terwijl hij de wond aanraakte. Remus kromp ineen en van schrik haalde James zijn handen weg. "Waardoor zou je kunnen zijn gebeten?" Nog steeds praatte de tovenaar binnensmonds, terwijl hij de wond bestudeerde. Het bestond uit twee rode puntjes aan het begin van Remus' nek. "Het lijken net insectenbeten, maar dat kan toch niet?" James' hersenen draaiden overuren. "Zo'n wond zou toch nooit zoveel pijn kunnen doen?"
"Wat het ook was," zei Remus, zich mengend in James' monoloog, "het moet vrij sterk zijn geweest, want het heeft me uit bed getild. Dat zou een insect nooit kunnen."
"Weet je, Remus? We laten het morgen wel aan mevrouw Pomfrey zien. Als iemand in dit kasteel weet wat je gebeten heeft, is zij het. Maar voor nu denk ik dat ik mijn bed weer in kruip."
"Je hebt gelijk, we kunnen haar moeilijk nu meteen wakker maken, en we hebben er niets aan om de hele nacht wakker te blijven. Slaap lekker."
De twee tovenaars glimlachten nog een keer naar elkaar, en klommen toen weer in hun bedden.
James viel in slaap zodra zijn hoofd het kussen raakte, maar Remus had het daar iets moeilijker mee. Hij bleef maar woelen en draaien, tot hij uiteindelijk in een nerveuze droom over de maan viel.
Er zijn nog geen reacties.