02
Als ik hem bij de lunch zie, heeft hij een grijns op zijn gezicht. Maar het raakt zijn ogen niet, zijn ogen lachen niet. Ik voel me schuldig omdat ik weet dat het door mij komt. Hij gaat naast Sophia zitten en slaat een arm om haar heen. Mijn maag trekt samen, en weer weet ik niet waarom. Omdat ik hem uit de grond van mijn hart haat? Ik wend mijn blik af en richt mijn aandacht op het dossier dat ik in mijn handen heb. Met een vork prik ik gedachteloos in mijn sla, terwijl ik het dossier lees.
‘Oké, Francisca, we gaan het nog een keer proberen,’ zeg ik tegen haar. Ik probeer niet te vermoeid te klinken. Ik probeer haar al de hele middag te laten praten, het lukt niet. Ze heeft nog geen woord gezegd sinds ik hier sta. ‘Ik ben Anna,’ zeg ik tegen haar. Ik probeer te glimlachen, iets wat me niet lukt. Ze kijkt me aan, vol haat in haar ogen. ‘Ik vond je collega leuker, Anna,’ zegt ze. Ze spuugt mijn naam naar buiten. Ik ga zitten en leg mijn hoofd op mijn handen, ‘Thomas,’ zeg ik tegen haar. ‘Je hebt met Thomas gepraat.’ Ze knikt. Ik kan het niet laten om door het glas heen te kijken, ik weet dat hij daar staat, en ik weet dat hij ons kan horen. ‘Thomas is een collega van mij, alles wat jij hem vertelt, verteld hij aan mij.’ Ze kijkt me aan en slaat haar armen over elkaar heen en kijkt me schattend aan. ‘Wat weet jij van mij?’ vraagt ze dan. Ik leg haar dossier op de tafel en kijk haar recht aan. Alsof ik probeer door haar heen te kijken. ‘Je bent geboren in Florence, achttien jaar geleden, hoewel je steeds aangeeft dat je nog zestien bent.’ Het lijkt geen nieuw nieuws te zijn voor haar. Want ze blijft bewegingloos zitten. Het doet haar niets. ‘Je familie is vijf jaar geleden omgekomen in een brand, een brand die jouw broer heeft veroorzaakt.’ Nu doet het haar wel wat. Ze gaat staan, waardoor haar stoel omvalt, ze legt haar handen op de tafel en kijkt me woedend aan, ‘Dat is niet waar,’ zegt ze zachtjes. ‘Mijn broer heeft hen niet vermoord.’
‘Wie dan wel?’ vraag ik haar zacht en gebaar haar dat ze moet gaan zitten. Ze gaat met een plof zitten, nadat ze haar stoel omhoog heeft gezet. ‘Weet ik niet.’ Ze liegt. Ik zie het in haar ogen, ze vertelt een leugen. ‘Jij en je broer zijn gevlucht. Op de vlucht geslagen voor de politie. En terwijl jullie vluchtten zijn er veel doden gevallen, Francisca.’ Ik probeer haar een schuldgevoel aan te praten, als zij weet wie de moordenaar is. ‘Je broer heeft hen vermoord, er zijn bewijzen.’ Ze sluit haar ogen en legt haar handen op de tafel. Haar lip trilt, ‘Je kunt veel over mijn broer zeggen,’ zegt ze langzaam, haar stem trilt. ‘Maar heeft al die mensen niet vermoord.’ Ze kijkt me aan, ze kijkt hopeloos.
‘Wie heeft hen dan wel vermoord?’ vraag ik nog een keer. Ze haalt haar schouders op, en kijkt naar beneden. ‘Weet ik niet,’ zegt ze weer. Langzaam, zacht. Ik zucht, en staar naar het dossier dat voor me op tafel ligt. ‘We kunnen je niet helpen, Francisca. Als jij ons niets verteld kunnen wij je niet helpen.’
‘Ik hoef geen hulp. Het enige dat ik wil is vrijheid,’ zegt ze tegen me. Ik sta op en schud mijn hoofd, ‘Zolang jij niets zegt is er geen vrijheid.’ Mijn hand ligt op de deurklink, in de ander ligt het dossier. ‘Mijn broer is onschuldig,’ zegt ze nog een keer. Ik doe de deur open en kijk haar nog een keer aan, ‘Tot er tegenbewijzen zijn, is hij schuldig.’
Reageer (1)
Snel verder! Lekker origineel maarja