Hoofdstuk 1 - voor alles geldt een eerste keer
Ik vlecht mijn handen ineen en kijk door het donkere raam naar de kamer. Ze zit daar maar, haar ene been losjes over de ander gesloten. Ze heeft haar ogen gesloten, maar om haar mond speelt een glimlach. In mijn hart knaagt het gevoel dat er iets niet klopt, dat we iets missen. ‘Misschien was het niet de politie waar we voor vluchtten.’ Die ene zin blijft door mijn hoofd malen, het gaat er niet uit. Ik loop besluiteloos voor het raam heen en weer en blijf staan als ik iets zie. Ze drukt haar vinger nagels in haar handpalmen. Ik blijf staan en kijk door het glas heen, ze veegt haar haren uit haar gezicht, net iets te vluchtig. Ze tikt met haar ene voet net iets te zenuwachtig op de grond, en in haar handpalmen staan de afdrukken van haar nagels. Ze is bang. Ze is ergens nerveus om. Ik blijf staan en besluit dat ik wil weten wat er aan haar knaagt. ‘Anna!’ Thomas komt naar me toe lopen en slaat zijn armen om me heen. Ik duw hem van me af, en probeer te glimlachen. ‘Thomas,’ zeg ik afgemeten, en probeer niet al te afkeurend te klinken. Hij grijnst en steekt een sigaret op, ik kijk er naar met grote ogen. Dan sla ik de sigaret uit zijn mond, ‘Binnen wordt niet gerookt,’ sis ik hem toe. Hij grinnikt en raapt de sigaret van de grond af en blaast een rookwolk in mijn gezicht. Ik hoest en wuif de rook weg. Ik zeg niets meer en ga zitten, sla mijn armen om me heen en kijk door het raam. Na een paar minuten stilte doorbreekt hij de stilte, ‘Zei zij nog iets nuttigs?’ Hij wijst met zijn sigaret naar het meisje binnen. Ik haal mijn schouders op, ik heb geen zin om tegen Thomas te praten. ‘Niet veel.’ Ik heb besloten dat Thomas er zelf achter mag komen dat ze tegen mij heeft gezegd dat het misschien niet de politie waarvoor ze vluchtten. ‘Schrok ze toen je vertelde dat je haar echte naam weet?’ Hij tikt de as van zijn sigaret uit in de prullenbak, ik probeer er niets van te zeggen. ‘Nee,’ zeg ik langzaam. Nu hij het zegt, klinkt het inderdaad raar, ze had anders moeten reageren. Geschokt. ‘De man schrok ook niet,’ zegt Thomas en drukt zijn sigaret uit. Hij gaat tegenover mij zitten en slaat zijn armen om zich heen. Al sinds de eerste dag dat hij hier kwam werken heb ik een hekel aan hem, en hij aan mij. Hij heeft zijn overhemd niet goed dichtgeknoopt waardoor de bovenste twee knoopjes open staan. Ik kan zijn gespierde borst zien, zijn stropdas heeft hij nooit omgehad. Zijn biceps zijn goedgevormd, dat kan zelfs ik niet ontkennen. Zijn zwarte jasje heeft hij zo aangetrokken dat het net lijkt alsof hij uit een modellenbureau is komen lopen. Een waar hij de badguy speelt. Een nonchalante badguy op een motor. Hij heeft zijn ene been over de ander geslagen en kijkt me intrigerend aan. Alsof ik hem fascineer. Anna Stone, de vrouw wiens leven draait om perfectie. Ik kijk naar mijn handen, de slanke vingers waar ik vele letters mee typ. Het is de eerste keer dat ik iemand mag overhoren. Mijn hart klopt in mijn keel en adrenaline raast door mijn lichaam heen. Hij, daarentegen, heeft al duizenden mensen overhoort. Ondanks dat hij niet perfect is, het tegenovergestelde daarvan, zelfs, krijgt hij het voor elkaar om iedereen in zijn ban te krijgen. Zijn bruine ogen glinsteren als ik hem aankijk, mij heeft hij niet in zijn ban. Ik heb een hekel aan de nonchalante Thomas. De manier waarop hij elke ochtend een beker koffie op mijn bureau zet, de manier waarop hij lach, waarop hij praat, waarop hij alleen al leeft, ergert me. ‘Het is alsof hij het geoefend heeft,’ mompelt Thomas langzaam. Oh, heb ik ook al vermeld dat het me ergert, dat ondanks hoe hij is en doet, hij degelijk hersenen heeft. Ik kijk hem niet aan, maar staar naar mijn hakken. Ik trek ze aan om groter te lijken, daarom zijn deze wel liefst tien centimeter hoog. En als nog lijk ik net een dwerg. Ik zucht en knijp in mijn neusbrug. ‘Is er wat, Anna?’ vraagt hij met een mierzoete stem. Ik kijk op, ‘Er klopt iets niet,’ zeg ik tegen hem, en leg mijn zorgen neer. Hij kijkt op, zijn ogen zijn gericht op het werk dat ik hem hier voorleg. ‘Hoezo?’ vraagt hij met gefronste wenkbrauwen. Verdomme Anna, zeg ik tegen mezelf. ‘Net voordat ik wegging, zei het meisje dat het misschien niet de politie was waarvoor ze vluchtten.’ Thomas blijft stil, ik zie de radartjes in zijn hoofd in werking. ‘Verdomme,’ zegt hij langzaam. ‘Het klopt. Waarom zouden ze anders hier zitten, na vijf jaar. Na vijf jaar verdwijnen, het was te makkelijk, Anna. Het was te makkelijk.’
Ik kijk Thomas aan, ‘Geloof jij haar?’
‘Ja.’ Kort en krachtig. Ik krijg iets van bewondering voor hem. Ik weet dat het hem niet is geoorloofd om alles te geloven. ‘De bewijzen zijn er,’ begin ik langzaam. Hij gaat staan en gooit bijna een leeg koffiebekertje mijn kant op, ‘Bewijzen, Anna.’ Hij snuift, ‘Bewijzen, ja. Alles geeft aan dat die man schuldig is en wij moeten gaan bewijzen, een bevestiging uit zijn mond krijgen.’ Hij gaat zitten en legt zijn hoofd op zijn handen. Hij lijkt plotseling zo, ja, kwetsbaar. ‘Waarom wil je alles proberen om de waarheid boven water te krijgen?’ vraag ik hem. Hij kijkt op, zijn ogen staan bedroefd en zijn wenkbrauwen zijn gefronst. ‘Dat is onze taak.’
‘Waarom wil je de waarheid van hen horen?’
‘Is dat niet onze opdracht?’ beantwoord hij mijn vraag met een vraag. Ik rol met mijn ogen en sta op, bal mijn vuisten en kijk hem boos aan, ‘Verdomme Thomas, ik vraag je wat. Beantwoordt mijn vraag. Waarom wil je alles opentrekken om de waarheid boven de tafel te halen. Er is hier niets te halen. Ja, ze verbergt wat, maar het zal alleen maar narigheid zijn.’ Ik kijk hem aan, hij kijkt geschrokken terug. Het duurt een paar tellen, daarna heeft hij zijn nonchalante grijns weer op zijn gezicht staan. Hij staat op en loopt naar me toe. Zijn vingers glijden langs mijn wang en duwen een paar haren naar achteren. Ik voel zijn lippen tegen mijn oor, woede laait in me op, hoe durft hij me zo aan te raken. Ik knijp mijn lippen op elkaar en kijk woedend naar voren. ‘Dat gaat je niet aan, Anna,’ zegt hij zachtjes. Hij loopt van me weg, en laat de deur met een zachte klik in het slot vallen. Ik vloek zachtjes en leg daarna beschaamd mijn handen op mijn mond. Ik voel hem overal, ik voel zijn vederlichte aanraking. Ik voel zijn lippen bij mijn oor, ik voel zijn vingers op mijn wang. Onbewust leg ik mijn hand tegen mijn wang aan, overal waar hij me heeft aangeraakt laait het vuur op. Jezus, Anna, zeg ik tegen mezelf. Je haat de man met al je hart. Maar ik weet niet zeker meer of het al die tijd haat is geweest.
Ik probeer me niet nerveus te gedragen, maar om de waarheid te vertellen ben ik dat wel. Ik voel het in mijn benen, die zo erg trillen dat ik bijna niet op mijn hakken kan lopen. Toch zet ik mijn ene voet voor de ander, balancerend op een evenwichtsbalk. Val er niet af, An, moedig ik mezelf aan. Voor me zit een moordenaar, denk ik als ik de man voor me zie zitten. Er ligt een grijns op zijn lippen als hij me ziet aankomen. Meteen zakt de moed naar beneden. Ik vang een blik van mezelf op in de glazen wand van de kamer. Mijn haren zitten nog goed, maar het zijn mijn ogen die me angst aanjagen. Mijn grijze ogen staan ijzig, alsof ik de ijskoningin persoonlijk ben. Ik ga tegenover de man zitten en leg het dossier op tafel, en vouw mijn handen ineen en leg mijn ellebogen op de tafel. ‘Hebben jullie geruild?’ vraagt hij dan met een lage stem. Ik hoor zijn accent er doorheen schemeren en kijk hem recht in zijn ogen aan. ‘Lorenzo Giacomo Pescatorre. Je zusje heeft je geprobeerd te verdedigen.’ Ik probeer te glimlachen terwijl ik dit tegen hem zeg. Ik zie niets van ongeloof, schok of enige emotie in zijn ogen. Hij haalt zijn schouders op, ‘Ik ben onschuldig,’ zegt hij. Ik kijk hem aan, mijn vingers tikken onbewust op de tafel, ‘Moord, je bent een moordenaar,’ zeg ik tegen hem. Hij haalt zijn schouders weer op, ‘Ik word wel meerdere dingen genoemd, en ze zijn allemaal waar,’ zegt hij langzaam, hij vangt mijn blik waar ik gevangen in blijf zitten. Bruine ogen, bijna zwart zonder enige emotie. Emotieloos, het woord vliegt mijn hoofd binnen. Lorenzo zakt onderuit, en knippert met zijn ogen, ik raak los van zijn blik en wil mijn ogen weg laten dwalen maar iets houd me tegen. ‘Moordenaar ben ik nog nooit genoemd, en ondanks dat ik de meest vreselijke dingen heb gedaan in mijn leven, is moord er nooit een van geweest.’ Hij legt zijn armen op de tafel en kijkt me aan, de rillingen lopen over mijn rug heen, ‘En ik zal ook nooit een moordenaar zijn.’
Ik sluit mijn ogen en neem een slok van mijn water. Ik ben uitgeput, mijn voeten doen pijn en ik ben nog nooit zo moe geweest. ‘Ben je moe, schat?’ Ik zucht en open mijn ogen, Thomas staat tegenover me, hij leunt op zijn handen en kijkt me aan. In zijn ogen glinstert er wat, iets wat ik niet thuis kan brengen. ‘Ga weg,’ mompel ik. Ik ben niet in de staat om met Thomas te praten. Ik word moe van alles, en ik wil niet ruzie maken met hem. ‘Valt het je zwaar?’ vraagt hij langzaam, het lijkt wel of hij bezorgd is. ‘Nee,’ zeg ik en schroef het dopje op mijn waterfles en stop het in mijn tas. Ik ga pas op mijn voeten staan als ik mijn jas aan heb. Ik trek het elastiekje uit mijn haar en probeer een hand door de haarlak te halen, iets wat niet lukt. Waardoor mijn haar er niet uit ziet. Ik hoor Thomas lachen, ik wil me omdraaien tegen hem zeggen dat hij zich gedraagt als een kind, maar ik doe het niet. Ik weet beter. Ik kijk naar hem, ‘Tot morgen, collega,’ zeg ik tegen hem. Ik stop mijn handen in mijn zakken en zet mijn eerste paar pijnlijke stappen. Ik voel dat hij toekijkt, ‘Tot morgen,’ zegt hij dan langzaam. Ik open de deur en adem de koude buitenlucht in. Als de deur in het slot valt doe ik mijn warme muts op en sla ik mijn wollen sjaal een paar keer om mijn nek heen, zodat het puntje van mijn neus in mijn sjaal past en warm kan worden. ‘Anna!’ hoor ik achter me. Ik draai me tergend langzaam om, Sophia een meisje dat bij ons stage loopt, komt achter me aan rennen. ‘Je vergeet wat,’ zegt ze hijgend. Ze zwaait met een envelop, ik pak de envelop vast, ik herinner me niet dat hij ooit bij mij was afgeleverd. ‘Dank je,’ zeg ik langzaam en draai me om. Met de envelop in mijn hand loop ik naar huis, bij elke stap doen mijn voeten pijn. Thuis neem ik een warm bad, besluit ik. Ik stop mijn hoofd nog wat dieper in de sjaal en loop verder.
De envelop ligt nog ongeopend op de keukentafel, ik staar er even naar en besluit de envelop in bad te openen. In de badkamer laat ik heet water het bad instromen, geurende oliën verspreiden zich in de badkamer. Ik kleed me uit en laat me in het water glijden. Ik zucht van ontspanning als het warme water mijn koude spieren losmaakt. Na een minuut of vijf grijp ik naar de envelop. Voorzichtig, om het niet nat te maken, maak ik het open. Ik frons mijn wenkbrauwen als ik zie wat erin zit, bewijsmateriaal. Er zit een post-it papiertje op. Nog steeds niet overtuigd? Staat er in een sierlijk handschrift opgeschreven. Het bevat een foto. Op de foto is een brandend huis te zien, ervoor staan twee mensen, de een zit op de grond terwijl de ander er beschermend bij staat. Ik herken de twee mensen, Francisca en Lorenzo. Ik frons mijn wenkbrauwen als ik iets in de foto zie, iets wat ze me niet verteld hebben. Er ligt een derde persoon, op de grond. Het is bijna niet te zien, maar hij is er wel. Lorenzo heeft zijn armen om Francisca geslagen, alsof hij bang is dat ze elk moment weer in de vlammen gaat rennen. Francisca kan ik niet goed zien, maar ik kan me genoeg inleven dat zij daar huilend zit, huilend van pijn. Haar rechterhand ligt op de grond en raakt net de derde persoon niet aan. Ik kijk weer naar de post-it, waarvan moet ik overtuigd zijn? Ik raak te post-it aan, ik bedenk me hoe hij dit geschreven heeft. Waarschijnlijk met een frons tussen zijn wenkbrauwen, even vlug. Hij heeft het erop geplakt en daarna de foto erin gestopt. Ik schud deze gedachtes weg, alleen al de gedachte aan hem maakt me misselijk. Ik hoef hem niet meer te zien. Ik stop de foto weer in de envelop, en besluit Francisca er morgen over te vragen.
Reageer (1)
Echt.. Wauw! Jij schrijft echt zo mooi! Ik heb dat hele beeld voor me in mijn hoofd.
1 decennium geledenJij zou echt meer abo's moeten hebben!
Snel verder xx:$