[NL] De auto
Soms was Percy er half van overtuigd dat het universum werd bestuurd door Fred en George, of dat de twee in ieder geval een erg goede band hadden met degene die wel de touwtjes in handen had. Het kon haast niet anders, gezien hoe erg het hem de laatste tijd tegenzat. Het waren allemaal relatief kleine dingen, maar opgehoopt zorgden deze tegenvallers toch dat hij sterk de neiging kreeg om onder zijn dekens te kruipen met een pak chocoladekoekjes en daar nooit meer vandaan te komen.
Alleen deze ene dag was daar in feite al meer dan voldoende aanleiding voor. Eerst bleek ’s ochtends dat de elektriciteit in de flat waar hij woonde weer eens was uitgevallen, waardoor hij zich met koud water moest douchen (een beetje té verfrissend) en alles wat in zijn koelkast of vriezer zat langzaam vloeibaar werd (waarvoor hij simpelweg niet voldoende rietjes in huis had). Vervolgens was het spoor dicht en de brug open terwijl hij naar zijn werk reed (het kon ook nooit andersom zijn) waardoor hij te laat kwam, terwijl hij sowieso al te weinig uren in een dag had omdat een van zijn collega’s ziek was (het soort ziek dat bestond uit lange dagen aan het strand) en diens werklast op zijn schouders terecht was gekomen. Daarna waren er te weinig broodjes besteld voor de lunch en waren er omdat hij te laat was alleen nog een paar blaadjes sla voor hem over, en de automaat waar hij wat muntjes ingooide weigerde koppig hem daar iets voor terug te geven (misschien had de machine zelf ook wel honger).
En nu, nu regende het en was hij helemaal doorweekt toen hij eindelijk bij zijn auto aankwam, want natuurlijk was er die ochtend geen parkeerplaats meer vrij geweest die zo dicht bij het gebouw waar hij werkte was dat hij niet eerst een halve marathon hoefde lopen. Tot overmaat van ramp stapte hij ook nog in een grote plas precies toen hij zijn auto bijna had bereikt, waardoor zijn schoen en de sok daarin een tot dan toe ongekend stadium van doornat bereikten.
Met bevende handen trok hij met veel moeite zijn sleutelbos uit zijn zak en opende zijn hopeloos verouderde Ford Focus. Hij gooide zijn tas op de achterbank en liet zich met een zucht van verlichting op de bestuurdersstoel vallen. De regen kletterde luid op het dak en de voorruit, maar in ieder geval vielen de druppels nu niet meer recht op zijn hoofd. Hij veegde zijn handen af aan zijn broek zo goed het ging, hoewel die niet veel water meer kon opnemen, en gunde zichzelf even een moment om zijn ogen te sluiten en zich te ontspannen.
Dat moment werd ruw onderbroken toen opeens de deur aan de andere kant van de auto openging en er iemand instapte. Iemand die Percy nog nooit had gezien en die op zijn autostoel drupte omdat hij ook door de regen scheen te zijn gelopen - gerend zelfs, aan zijn ademhaling te horen.
“Sorry dat ik zo laat ben,” zei de vreemdeling, voordat Percy voldoende woorden bij elkaar had kunnen schrapen. De man schudde zijn hoofd om zijn bruine haar uit zijn gezicht te krijgen en een druppel raakte Percy op zijn wang. Hij leunde een stukje van zijn ongenode gast weg, hoewel dat erg weinig nut had in de beperkte ruimte.
Pas toen wierp de vreemdeling een blik in zijn richting, waarschijnlijk om te zien waarom hij nog niet op het gaspedaal had getrapt, want de man leek om een of andere reden haast te hebben. Zijn ogen werden op een haast komische manier wijder terwijl hij Percy in zich opnam.
“Wie ben jij?”
Percy had het gevoel dat hij degene hoorde te zijn die dat soort vragen stelde. “De eigenaar van deze auto,” zei hij zo koel mogelijk, in de hoop dat de vreemdeling de hint zou opmerken en weer uit zou stappen. Dat hij erg knap was betekende niet dat hij zomaar andermans auto’s binnen mocht komen vallen. Percy had een dringende afspraak met een pak koekjes en zijn deken, dus hij wilde graag naar huis.
“Wat?” vroeg de man. Zijn wenkbrauwen zonken een stuk en trokken achterdochtig samen. Opnieuw had Percy de vervelende indruk dat dat zijn reactie hoorde te zijn. “Waar is Wesley?”
“Ik ken geen Wesley.”
“Dit is niet Wesleys auto?”
“Dat hadden we volgens mij al vastgesteld.”
“Oh.” De man keek nogal beteuterd. Percy zuchtte diep, want misschien had hij al zijn ongeluk wel verdiend als hij werkelijk zo stom was medelijden te voelen met iemand die hij niet kende en zijn auto nog steeds niet had verlaten, zelfs al hadden ze inmiddels vastgesteld dat hij geen enkel recht had zich op die stoel te bevinden.
“Ik denk dat je in de verkeerde auto bent ingestapt,” zei Percy, vriendelijker dan eigenlijk zijn bedoeling was geweest.
“Ja, waarschijnlijk,” stemde de man in. Hij keek Percy weer aan en fronste. “Sorry, het was niet mijn bedoeling je aan het schrikken te maken.”
“Je hebt me niet aan het schrikken gemaakt,” sputterde Percy tegen. Zo kleinzerig was hij niet.
De man stak zijn hand uit. “Ik ben Oliver.”
Percy aarzelde even, maar nam de hand toen toch aan. Hij moest zijn arm in een wat ongemakkelijke hoek draaien. “Percy.” Olivers hand was warm en stevig en op een of andere manier droog, zelfs al kam hij uit dezelfde stortbui als Percy. Percy hoopte dat zijn eigen hand niet al te klam aanvoelde. Het volgende moment besefte hij dat dat helemaal niets uitmaakte, want hij had geen enkele reden om een goede indruk te willen maken op Oliver. Ze kenden elkaar niet eens, in Godsnaam. Dat Oliver ogen had waar Percy in wilde verdrinken en een aantrekkelijke stem en sterke handen en een veel te charmante glimlach veranderde niets aan de situatie. Helemaal niets.
“Sorry, Percy,” herhaalde Oliver. “Ik snap dat dit niet helemaal een gepast moment is, maar zou ik je om een gunst mogen vragen?”
“Dat hangt af van wat die gunst precies inhoudt.”
Zelfs met de schaapachtige uitdrukking die hij trok zag Oliver er nog aantrekkelijk uit. Het was niet eerlijk. “Ik heb mijn mobieltje vanochtend thuis laten liggen.”
“En je wilt Wesley bellen?”
Oliver knikte. Percy zuchtte, maar trok toch zijn mobieltje tevoorschijn en unlockte het scherm voor Oliver. “Weet je zijn nummer uit je hoofd?”
“Ja,” bevestigde Oliver, terwijl hij al aan het tikken was. “Heel erg bedankt. Je bent een reddende engel.”
Percy knikte een beetje om aan te geven dat het geen moeite was en staarde voor zich uit naar de regen die op de achterkant van de volgende auto kletterde, want hij wist niet precies hoe hij om moest gaan met Olivers dankbaarheid.
Het leek erop dat Wesley al had zitten te wachten tot hij gebeld zou worden, want er werd bijna meteen opgenomen toen Oliver de telefoon aan zijn oor hield. “Wes!” zei Oliver. “Met mij.”
Percy deed zijn best om niet te luisteren, maar dat was lastig wanneer je naast iemand in een auto zat.
“Ja, ik heb van iemand een telefoon geleend. Mijn eigen ligt thuis.”
Gelukkig maakte de regen voldoende lawaai om in ieder geval Wesleys stem onverstaanbaar te maken, wat Percy’s geweten een beetje gerust stelde.
“Ik weet het,” vervolgde Oliver verontschuldigend. Waarschijnlijk was hem net verteld dat hij laat was. “Maar waar zit jij in vredesnaam? Ik dacht dat-” Een korte stilte. “Wat? Waarom daar?” Weer stilte. “Oh. Dat is waar ook. Ik kom eraan, geef me vijf minuten.” Oliver knikte, zelfs al kon Wesley aan de andere kant van de lijn dat natuurlijk niet zien. “Oké. Tot zo.”
Oliver hing op en overhandigde Percy zijn telefoon terug. “En?” vroeg Percy, want hoewel hij aan Olivers kant van het gesprek eigenlijk al vrij goed kon afleiden wat er was gebeurd, was het toch beleefd om ernaar te vragen.
“Hij stond twee straten verderop. Ik was vergeten dat we deze week daar hadden afgesproken omdat hij vanmiddag langs de begraafplaats wilde, maar hij komt er nu aan.”
Percy had gewoon een generieke instemming moeten mompelen, maar in plaats daarvan flapte zonder toestemming de stomme, stomme vraag die al een hele tijd door zijn hoofd speelde naar buiten. Hij had nog wel zo zijn best gedaan dat juist niet te laten gebeuren. “Wesley is je vriend?”
Oliver verraste Percy door half in de lach te schieten. “Niet op de manier die je ondertoon suggereert, nee.”
Percy wist dat hij zich waarschijnlijk aanstelde, maar hij had een lange dag achter de rug en hij had deze man net een gunst gedaan door hem Wesley te laten bellen, wie dat dan ook mocht zijn, dus hij voelde zich een beetje beledigd dat er over zijn volkomen normale vraag werd gelachen. Hij had vaak genoeg te maken gehad met mensen die homoseksualiteit lachwekkend vonden en als er iets was waar hij absoluut geen geduld meer voor had, was dat het wel. “Wat is daar grappig aan?”
Oliver werd opeens rood. “Niets.”
“En toch lachte je,” merkte Percy onverbiddelijk op. De blos op Olivers wangen nam een groot deel van Percy’s verdenkingen van homofobie weg, maar zorgde er ook voor dat hij gefascineerd raakte en nog minder van plan was met zo’n slap antwoord genoegen te nemen.
Oliver keek hem even aan. Het zag eruit alsof hij speelde met zijn woorden en overwoog of het verstandig zou zijn ze hardop te zeggen. Hij grinnikte, dit keer licht beschaamd, alsof hij om zichzelf lachte, en terwijl hij praatte keek hij niet naar Percy, maar naar het dashboard. “Vat dit alsjeblieft niet verkeerd op,” zei hij traag, “maar de reden dat ik moest lachen toen je dacht dat Wesley mijn vriendje was, is dat ik me op hetzelfde moment afvroeg of het te vreemd zou zijn jou om je telefoonnummer te vragen.”
Percy was iets te lang stil, want Olivers voorzichtige blik in zijn richting was verontschuldigend, en dat was iets wat hij zeker niet wilde zien. “Hoe zou ik dat verkeerd kunnen opvatten?” vroeg hij uiteindelijk.
“Ik ben een man.”
Het was Percy’s beurt om op een ongepast moment in de lach te schieten. “Dat was me opgevallen, geloof me.”
Olivers glimlach gaf Percy kriebels - de goede soort, die hem het gevoel gaven dat er net was rupsen waren ontpopt in zijn buik. “Zou ik je telefoon nog een keer mogen lenen?”
Percy trok zijn wenkbrauwen op, maar Oliver stak alleen afwachtend zijn hand uit, dus overhandigde Percy hem opnieuw zijn mobieltje. Oliver tikte een paar dingen in en gaf de telefoon toen terug aan Percy. Wood, Oliver stond er in zijn contactenlijst, direct onder een hele horde Weasleys.
Voordat Percy kon reageren tikte er iemand tegen het raam. Het was een blonde man die met zijn ogen rolde toen Oliver zijn deur opende. “Hé Wes.”
“Oliver, je weet dat we al een kwartier te laat zijn, toch? Erg leuk dat je daar in het droge zit te flirten terwijl je mij door de regen laat rennen om jou te vinden.”
“Waar moeten jullie überhaupt heen?”
Wesley bukte een stukje om Percy beter aan te kunnen kijken door de deuropening. “Heeft hij je dat nog niet verteld?” Hij schudde bedroef zijn hoofd. “Typisch Oliver om daar geen gebruik van te maken.”
“Gebruik maken van wat?”
Oliver keek ongemakkelijk. “Het zijn dieren die geen thuis meer hebben, Wes. Daar maak je geen gebruik van.”
“Je laat het klinkt alsof ik een grove vorm van dierenmishandeling voorstel,” vond Wesley. “Je vrije tijd besteden aan het helpen van pluizige, hulpeloze beestjes betekent dat je een goed mens bent en dat is sexy, Oliver, dus dat moet je uitbuiten. Alleen niet nu, want Helena zal een week lang weigeren haar deel van de afwas te doen als we nog later zijn.” Wesley pakte Olivers mouw vast, maar zijn poging Oliver de auto uit te trekken was niet erg serieus. Oliver schudde hem gemakkelijk af en draaide zich nog een keer naar Percy toe terwijl Wesley zuchtend weg slenterde, waarschijnlijk alvast op weg naar zijn eigen auto om hen nog wat privacy te geven.
“Bel me,” zei Oliver, al klonk het meer als een vraag. Hij wierp een blik achterom. “Als je dat tenminste nog steeds wilt nu je weet wat voor vrienden ik heb.”
Percy knikte. “Wesley lijkt… energiek. Maar ik, eh, ik zal je bellen.”
Oliver grijnsde naar Percy voordat hij uitstapte en Percy merkte verbaasd dat het was gestopt met regenen. Hij wachtte tot hij Oliver niet meer kon zien in zijn zijspiegel, keek nog eens naar het nieuwe nummer in zijn mobieltje om zich ervan te verzekeren dat hij niet net in slaap was gevallen en alles had gedroomd, en startte toen de motor van zijn auto. Voordat hij zich uit zijn parkeerplaats langs de weg kon manoeuvreren, reed er echter een autootje langs dat er precies hetzelfde uitzag als het zijne. Het reed ongeveer anderhalf keer de maximumsnelheid en vloog te snel voorbij om de passagiers goed te kunnen zien, maar iemand die erin zat toeterde, dus toeterde Percy op impuls terug. Zijn theorie dat Fred en George de touwtjes in handen hadden in het universum was nog lang niet ontkracht, maar als het werkelijk zo was, moest hij zich misschien toch maar eens bij hen bedanken.
Reageer (3)
Aww, wat schattig. Oliver de dierenasielvrijwilliger. c:
Ik heb een aantal pogingen gedaan om een reactie te schrijven waarin ik niet al te veel doorging over het woordje 'begraafplaats', maar dat mislukte steeds en alle onzin die ik eromheen verzon om mijn gebabbel over Wesley te verhullen had eigenlijk ook alles met Wesley te maken, dus heb ik dat maar opgegeven. In plaats daarvan ga ik maar meteen zeuren over dat ene, kleine, onschuldige woordje. Waarom begraafplaats? Waarom niet iets leuks, of desnoods zo doodnormaal dat het bijna saai is, zoals de Tesco of een tankstation? Alles was leuk en aardig en grappig en fluffy en dan bam, uit het niets, zonder waarschuwing, Wesley feels.
Dus. Tja. Ik ga denk ik een tijdje onder een steen leven tot ik niet meer geneigd ben om de hele tijd 'nee, Wesley, arme baby' te fluisteren. Het is ook niet eerlijk dat hij is 'geboren' in HoG. Percy en Oliver zijn lekker ongehavend in ieder ander verhaal dat je schrijft, maar Wesleys canon is dat hij zijn ouders verliest (en dus een paar vingers) en dat betekent dat er dus een grote kans is dat hij in andere verhalen ook geen ouders meer heeft en ugh. Nouuu. Wesleeeeey. :c
Anyway, door deze Wesley rant klinkt het nu misschien alsof de overige 2211 woorden me niet zoveel deden, dus wil ik nu even nadrukkelijk zeggen dat dat het niet het geval is. De rest was geweldig en grappig en schattig en leuk en askjdnasjdn, maar dat ene woordje bleef zo plakken dat ik niet anders kon dan er een heel verhaal over houden. Maar goed, lang verhaal kort; arme, arme Wesley, en ik houd heel erg van deze SA. ^^
Volgens mij klopt die zin niet helemaal. ><
Geweldig! !!!
1 decennium geledenFred en George de touwtjes in handen geven lijkt mij een heel slim plan
“Vat dit alsjeblieft niet verkeerd op,” zei hij traag, “maar de reden dat ik moest lachen toen je dacht dat Wesley mijn vriendje was, is dat ik me op hetzelfde moment afvroeg of het te vreemd zou zijn jou om je telefoonnummer te vragen.”
Percy was iets te lang stil, want Olivers voorzichtige blik in zijn richting was verontschuldigend, en dat was iets wat hij zeker niet wilde zien. “Hoe zou ik dat verkeerd kunnen opvatten?” vroeg hij uiteindelijk.
“Ik ben een man.”
Het was Percy’s beurt om op een ongepast moment in de lach te schieten. “Dat was me opgevallen, geloof me.”
Bij dit stuk lag ik echt helemaal dubbel
Ze zojn veeeeeeeeel te schattig samen
Fred en George mogen best de touwtjes in handen hebben, dan kan ik nog een beetje lachen in het leven
1 decennium geleden