Iemand geïnteresseerd in hoofdstuk 7? :D

Hal keek tevreden uit over het dek van de Reiger. Voor het eerst in dagen was de zon weer door het dikke wolkendek heen gebroken en was de wind wat rustiger geworden. In een gestaag tempo voeren ze richting de Stormwit zee. De aanval van die nacht was niet vergeten, maar wel naar de achtergrond verdwenen. Af en toe stelden Ulf en Wulf het zeil bij, maar voor de rest zat iedereen ontspannen op zijn bankje. Hal stond bij het roer. De snee die in Araluen in zijn arm was gekomen, was tijdens het gevecht weer begonnen te bloeden, maar Edvin had er een degelijk verband over aangelegd, zodat hij nu alleen nog een zeurende pijn voelde. Hij lette er niet zo op; hij had wel erger meegemaakt.
Evanlyn zat bij Lydia. Na hun eerste kennismaking waren de beide meisjes erg nieuwsgierig naar elkaar geweest en nu waren ze vrolijk aan het kletsen. Waarover het ging wist Hal niet, maar hij bedacht zich dat het wel over een meidending zou gaan en het ook niet zou willen weten. Hij merkte op dat er een grijsgroene schaduw naast hem stond en glimlachte even.
“Hoi Will,” begroette hij de schaduw kalm. Will duwde de kap van zijn mantel naar achter.
“Hoi Hal,” zei Will. “Hoe lang duurt het nog voor we in Skandia aankomen?” Hal dacht even na.
“Als we in één keer door zouden gaan, zou het nog een week duren,” legde hij toen uit. “Maar we moeten langs Skorghijl om nieuwe voorraden te halen. Het oorspronkelijke plan was om die in Araluen aan te vullen, maar dat lukte zoals je weet niet.” Will knikte en keek toen uit over het water. Hal merkte zijn treurige blik op en vroeg wat er aan de hand was. Will draaide zich weer naar hem om. Na een lichte aarzeling vertelde hij over een wilde reis naar kasteel Araluen, samen met iemand die Halt heette en over de vlucht met zijn vrienden.
“Bij die rotswand droegen ze me op om met Evanlyn te vluchten en hulp te halen. Ik heb toen om de een of andere reden naar beneden geroepen dat we elkaar in Skandia weer zouden zien…” besloot Will zijn verhaal. Hal liet het even op zich inwerken.
“Dus daarom wil je zo graag naar Skandia,” begreep hij en de jager knikte. Ze zwegen allebei, verzonken in hun eigen gedachten.
Kraaiend kwam Evanlyn langs hen heen gerend. Hal volgde het meisje met haar ogen en zag dat Lydia achter haar aan rende; allebei vrolijk lachend joegen ze elkaar op over het gehele dek. Hij probeerde iets te verzinnen om Will ook weer wat vrolijker te stemmen, maar aangezien hij de jager eigenlijk helemaal niet kende, had hij geen idee wat hij dan zou moeten zeggen. Hij zuchtte en zweeg, kijkend naar Evanlyn die tussen Jesper en Ingvar door over een bankje klom. De twee jongens keken haar lachend na en doken toen gauw uit de weg voor Lydia, die lenig over het bankje heen sprong.
“Ze zet wel mooi je schip ondersteboven,” merkte Will geamuseerd op. Hal besloot dat dit was wat Will op zou gaan vrolijken en ging er quasi-verontwaardigd op in.
“Eigenlijk zou ik jullie twee aan de mast moeten vastbinden, zoveel opschudding als jullie veroorzaken!” Het werkte: Will grinnikte en Hal onderdrukte een zelfvoldane grijns.
“Ja, misschien wel, maar dan moet je ons eerst te pakken krijgen!” antwoordde hij, wijzend naar Evanlyn, die tussen Lydia’s vingers door glipte. Hal lachte en besloot en verrassingsaanval op Will te doen. Zijn arm schoot uit, maar ontmoette niets dan leegte. Verward keek Hal om zich heen en zag Will aan de andere kant van hem staan te grijnzen. Hal probeerde het nog een keer, maar Will kwam net buiten zijn bereik voor hem staan; Hal kon het roer niet alleen laten.
Thorn had het schijngevecht opgemerkt en vond dat hij ook mee ging doen. Zachtjes sloop hij op Will af, zonder een enkel geluid te maken. Tenminste, Hal hoorde geen enkel geluid, maar Will blijkbaar wel, want hij sprong op het laatste moment weg, waardoor Thorn bijna zijn evenwicht verloor. Hal keek bewonderend naar de jager, die met gemak buiten bereik van de vloekende Thorn wist te blijven. Hij wist dat er niet veel mensen waren die dit zouden kunnen. Stefan en Edvin, die het aandurfden om te lachen om dit tafereel, trokken gauw hun gezichten weer in de plooi toen Thorn zich dreigend naar hen omdraaide. Hal schudde flauw glimlachend zijn hoofd en keek naar de horizon. De zon was al aan haar weg naar beneden begonnen. Nog zo’n drie uur en dan zou het donker gaan worden. In die tijd zouden ze nog een aardig eind verder kunnen komen, dus Hal besloot dat ze deze nacht het anker weer uit zouden kunnen gooien. Deze keer zou hij echter wel een wachtpost uitzetten, voor het geval dat er nog Scoti achter hen aankwamen. Hij hoopte dat dat niet zo was: hij was wel toe aan een behoorlijke nachtrust. De stormen en eerdere aanvallen hadden hem vaak genoeg wakker gehouden.
Will en Thorn staakten hun spelletje en Thorn kwam bij Hal staan. Will liep door naar Evanlyn en Lydia, die inmiddels weer waren gaan zitten.
“Ik vertrouw die jager niet,” zei Thorn. Hal trok een wenkbrauw naar hem op.
“Jij wendt er ook geen doekjes omheen,” merkte hij op. Thorn haalde zijn schouders op. Een moment lang bleven ze zwijgend naast elkaar staan.
“Wat heeft hij je ooit misdaan dan?” durfde Hal te vragen. Thorn keek uit over de zee en Hal dacht dat hij geen antwoord zou geven.
“Ik heb zo mijn redenen,” verzuchtte hij toen. Hal vroeg niet verder. Als Thorn het niet wilde vertellen, zou hij dat ook niet doen. En hij vertelde ook niet verder. Hij richtte zijn blik op Will, die met uitgebreide gebaren iets aan Evanlyn vertelde. Het kleine meisje schudde van het lachen en ook Lydia zag er geamuseerd uit.
Nog twee uur voeren ze verder, tot de lucht oranje begon te kleuren. Zoals gepland zette Hal een wachtpost op. Langzaamaan werd het stil op het schip, op het geluid van slapende mensen na. Niemand was zich bewust van het schip dat aan de horizon verscheen…
Arnaut liep verbijsterd achter zijn vrienden aan. Waarom liet die man hen zomaar gaan?! Het ging hem dus blijkbaar niet om Araluen, dan had hij nooit gehandeld zoals hij deed. Halt en hij hadden duidelijk een geschiedenis, dat sprak voor zich. Maar er klopte iets niet. Arnaut kon er zijn vinger niet op leggen en dat irriteerde hem. De wachters leidden hen een lange, kronkelige weg af en duwden hen toen een hek door, het terrein af. Daarna draaiden ze zich weer om en marcheerden terug. Arnaut schudde verbluft zijn hoofd. Ze zagen totaal geen gevaar in hen.
“Wat doen we nu?” vroeg Cassandra aarzelend. Hij zag dat iedereen verwachtingsvol naar hem keek. Nu Will en Halt allebei niet meer in hun gezelschap waren, had hij dus de leiding. Fijn.
“We kunnen Halt hier niet zomaar achterlaten,” zei Arnaut verbeten. “We hebben een plan nodig om binnen te komen, Halt te halen en weer weg te komen.” Hij sloeg zijn armen over elkaar. Hij had gezegd wat ze moesten doen, zij mochten het denkwerk doen. Alyss schudde haar hoofd.
“Nee,” zei ze. “Er zit iets achter. Halt wist precies wat die man wilde. Jullie hebben zelf gezien hoe hij reageerde toen we in die cel zaten. Het ging hem duidelijk om Halt, anders had hij ons nooit laten gaan. Halt weet prima voor zichzelf te zorgen. Het klinkt hard, maar het is waar. Hij is een jager. Volgens mij was hij al lang en breed weg geweest als wij er niet bij waren geweest.” Arnaut fronste. Daar had ze een punt, maar wat moesten ze dan doen? Ze konden moeilijk hier op Halt gaan zitten wachten, toch?
“Ik denk dat het het beste is als we naar Skandia gaan, zoals Will zei,” stelde Duncan voor. “Will is waarschijnlijk al onderweg. Ik ben het ermee eens dat Halt prima voor zichzelf kan zorgen; hij komt vast en zeker snel achter ons aan. Misschien arriveert hij zelf eerder!” Arnaut knikte langzaam. Dat was een goed idee. Dan kon hij tenminste het denkwerk weer aan Will overlaten; dit was hem veel te veel gedoe.
“Dus wat doen we? Gaan we naar Skandia?” vroeg hij. Hij kreeg drie instemmende antwoorden, alleen Pauline zei niets. Zij staarde uitdrukkingsloos voor zich uit. Arnaut voelde een steek van schuldgevoel in hem opkomen. Hoe kon hij van haar vragen haar echtgenoot aan zijn lot over te laten?
“Pauline?” zei Duncan zachtjes. Arnaut was opgelucht dat hij zelf Pauline niet over hoefde te halen. “Met Halt gaat alles goed komen. Je kent hem toch?” Pauline glimlachte, maar haar mondhoeken trilden.
“Ja, dat mag ik nu toch wel hopen,” antwoordde ze met een klein stemmetje. Alyss glimlachte bemoedigend naar haar. Pauline rechtte haar rug en knikte.
“Jullie hebben gelijk,” vervolgde ze met een krachtige stem. “We moeten naar Skandia.”
Zo gezegd, zo gedaan. Tenminste, Arnaut hoopte dat het zo makkelijk zou zijn. Helaas komt het in de praktijk bijna nooit voor dat alles gaat zoals je hoopt. De Scoti lieten hen wel vrij, maar ze waren niet buiten de gevarenzone: door het hele land liepen soldaten uit Araluen’s buurland en die zouden hen vermoorden wanneer ze hen tegenkwamen. Daar kwam nog bij dat ze geen idee hadden waar ze waren, wat het niet erg makkelijk maakte om richting Skandia te gaan…
Arnaut probeerde om zo veel mogelijk afstand af te leggen in de laatste uren van de dag; hoe eerder ze in Skandia kwamen, hoe beter. De anderen volgden hem zwijgend. Niemand voelde er veel voor om Halt aan zijn lot over te laten en niemand had nog veel vertrouwen in de toekomst. Arnaut probeerde zo min mogelijk te denken aan wat ze zouden doen nadat ze in Skandia aangekomen waren. De Scoti zouden niet magisch verdwijnen. Met dit handjevol metgezellen zouden ze ook niet veel betekenen tegen de duizenden aanvallers. Hij zuchtte. Hoe waren ze hier in hemelsnaam in verzeild geraakt? Hij kon zich nog goed herinneren dat hij een week geleden nog vredig met Cassandra en Evanlyn was gaan picknicken. Nu was Evanlyn wie wist waar en Cassandra barstte om de zoveel minuten in huilen uit. Het was om hopeloos van te worden. Arnaut rechtte zijn rug. Hij ging niet opgeven. Nooit.
“Nee,” zei de koning bars. Evan verstarde. Dit kon niet gebeuren. Hij had de Scoti nodig.
“Het heeft ook voordelen voor u!” probeerde hij. “Een verdrag misschien zelfs wel! Dat zou toch heel wat overvallen en kosten schelen.” De koning staarde hem dreigend aan.
“Zoals ik al zei: nee!” beet hij hem toe. Evan probeerde zijn frustratie te verbergen. Waarom moest die man nou toch zo verschrikkelijk koppig zijn?! Het had hem al jaren gekost om hem ervan te overtuigen dat hij Araluen aan moest vallen. De leider van de Scoti had er totaal geen behoefte aan gehad, waardoor Evan kostbare jaren had moeten verspillen. “Het enige wat het oplevert zijn meer kosten! Geef me één reden waarom ik een vloot van mijn kostbare schepen naar Skandia zou moeten sturen! Skandia! Dat land kent alleen maar barbaren, er valt helemaal niets op te verdienen.” De koning sloeg zijn armen over elkaar en leunde achterover. Vanuit zijn verhoogde positie op zijn troon staarde hij Evan verwachtingsvol aan. Evan ging razendsnel alles wat hij wist over Skandia af. Hij moest die ouwe gek die voor hem zat overtuigen, anders was al zijn werk voor niets geweest.
“De Skandiërs hebben gigantische hallen gevuld met alles wat ze tijdens plunderingen verzameld hebben,” schoot hem te binnen. “Ook het schild van uw zoon…” Evan keek tevreden toe hoe de oude man in elkaar kromp bij de herinnering aan zijn zoon. De jongen was ontvoerd door een groep rebellen uit zijn eigen land. Tenminste, dat was wat de koning dacht. Toevallig wist Evan wat er werkelijk was gebeurd. Evan was al zo lang bekend aan het hof, dat de prins praktisch was opgegroeid met hem in de buurt. Hij vertrouwde hem als een broer, wat Evan heel goed uit was gekomen: op deze manier beschikte hij over nog meer macht over het koninklijk huis van de Scoti. De jongen was verliefd geworden op een meisje van beneden zijn stand en was met haar weggelopen. Evan had hem gedekt, op voorwaarde dat hij het spelletje mee zou spelen.
“Goed,” zei de koning verslagen en hij liet zijn hoofd in zijn handen zakken. “Ik zal een vloot sturen. Maar als dit op een mislukking uitloopt, dan betaal jij de prijs!” Evan glimlachte. Eindelijk! Dit keer zou het lukken!
“Vanzelfsprekend,” zei hij en hij boog voor de koning. “Ik ga uiteraard ook mee met de vloot, om te controleren dat alles volgens plan gaat.” De koning wuifde hem weg, zijn andere hand nog steeds over zijn ogen.
“Prima,” klonk de gesmoorde stem van de man. “Zorg dat je terugkomt met het schild van mijn zoon!” Evan gaf geen antwoord meer en liep de troonzaal uit.
“Meneer!” riep een wachter naar hem. Evan gebaarde de man te zeggen wat hij te zeggen had. “De gevangene is ontsnapt!” Evan vloekte.
“Zorg dat je hem weer achter slot en grendel krijgt!” beval hij. De wachter knikte en rende ervandoor. Evan fronste. Halt had alles wat hij wilde al verteld, maar hij was nog niet klaar met hem. Halt had deze ellendige jaren van eenzaamheid over hem afgeroepen en daar zou hij voor boeten. Maar eerst zou Evan Will gaan halen. Dat was zijn prioriteit. Daarna zou hij de Scoti niet meer nodig hebben en kon hij terugkeren naar zijn oude leven. Evan glimlachte. Hij had zijn doel bijna bereikt.

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen