Hoofdstuk 6
Als in een trance liet Halt zich meevoeren door de wachters; hij was te overdonderd om tegen te stribbelen. Hij merkte op dat ze weer bij de cel aan waren gekomen en terwijl de ene wachter hem vasthield, opende de andere de deur. Halt was te diep in zijn overpeinzingen verzonken om te voorkomen dat hij op de vieze, koude vloer viel, toen de wachter hem naar binnen duwde. Hij krabbelde langzaam overeind, terwijl hij achter zich de celdeur dicht hoorde klappen en het slot hoorde kraken.
Hij ging op zijn hurken zitten en liet zijn hoofd in zijn handen zakken. Hoe was het mogelijk dat het verleden hem zó achtervolgde? En waarom moest heel Araluen onder zijn fout lijden?
“Halt? Wat is er?” hoorde hij Pauline bezorgd vragen. Halt gaf geen antwoord. Wat zou hij kunnen zeggen? Ja sorry, deze oorlog heb ik bijna dertig jaar geleden op Araluen afgeroepen? Dat zou hen alleen maar bezorgder maken. Het bleef een tijdje stil.
“Halt, wat is er in hemelsnaam aan de hand?!” vroeg Duncan toen met de wanhoop van een koning die alles wat hij probeert te beschermen kwijt raakt. Halt’s mondhoek kwam een klein beetje omhoog. Niet dat de anderen dat zagen. Ze hadden de bezorgde toon gebruikt, en de wanhopige toon, dan zou het niet lang meer duren voordat…
“Halt! Vertel onmiddellijk wat er aan de hand is!” beval Arnaut. …ze de autoritaire toon zouden gebruiken. Halt hief zijn hoofd langzaam op en trok een wenkbrauw naar hem op. Het was bijna grappig om te zien hoe Arnaut’s zelfverzekerde houding afbrokkelde en hij een verontschuldiging begon te stotteren. Halt zuchtte. Als hij hen niets vertelde, zouden ze denken dat er iets verschrikkelijks aan de hand was. Als hij een leugen vertelde, zouden ze valse hoop krijgen. Als hij hen de waarheid vertelde… Halt zuchtte nog een keer. Als hij hen de waarheid vertelde zouden ze hem haten en dat konden ze in deze situatie niet gebruiken.
Nog voor hij kon beslissen wat hij zou vertellen, knarste het slot weer. De deur schoot open en Halt kromp een beetje in elkaar, bij de herinnering aan het gesprek met Evan. Hij stond op en draaide zich om, maar dit keer kwamen de wachters niet voor hem. Dit keer werd Arnaut naar buiten gesleept, die na het zien van Halt’s reactie extra hard tegen stribbelde, zodat de wachters versterking moesten halen. Het was bijna grappig. Bijna. Het bleef pijnlijk stil in de cel. Cassandra begon zachtjes te huilen en Alyss sloeg haar armen om haar heen. Halt keek naar de twee jonge vrouwen. Hij kreeg zin om met Cassandra mee te huilen, maar hij vermande zich. Hij moest sterk blijven voor zijn vrienden. Hij staarde een tijdje voor zich uit. Hij vroeg zich af hoe het Arnaut verging. Hij zou nu wel zo’n beetje aangekomen zijn bij het kamertje. Wat zou Evan hem vertellen? Of zou hij alleen vragen wat Arnaut ervan wist en dat dan tegen Halt gebruiken? Gefrustreerd stond hij op en begon hij te ijsberen, iets wat hij anders nooit zou doen. Hij probeerde zijn gedachten op een rijtje te zetten, maar het lukte niet. Wat viel er ook op een rij te zetten? Op geen enkele van zijn vragen wist hij het antwoord. Halt liet zich langs de muur op de grond zakken en staarde nietsziend naar het metselwerk tegenover zich. Wat moest hij doen?
Arnaut rukte aan de touwen die hem vasthielden. De wachters hadden hem met zijn vieren vast moeten houden, zodat een vijfde hem vast kon binden. Arnaut keek woedend op toen hij de deur open hoorde gaan.
“Maak me los!” riep hij kwaad, in plaats van gefrustreerd of bang te worden. Hij had helemaal geen zin om gevangen te zitten of verhoord te worden. Ook had hij geen zin in oorlog. Hij wist best dat dat niet uitmaakte, alles zou toch wel gebeuren zoals het gebeuren moest, maar toch maakte het hem kwaad.
“Nee, ik denk niet dat dat een goed idee zou zijn,” zei de man die binnengekomen was bedachtzaam. “Straks kom je nog op het idee om je woede op mij af te richten en dat zou niet zo mooi zijn.” Arnaut bromde iets onverstaanbaars en de man grinnikte. “Volgens mij wil ik niet weten wat je net zei,” merkte hij op. Arnaut wierp hem een dodelijke blik toe. Hoe durfde die man te doen alsof er niets aan de hand was?! De man maakte een sussend gebaar.
“Nou nou, je hoeft niet zo boos te doen,” zei hij. “Ik wil alleen maar even met je praten.”
“Ik heb geen behoefte aan een gesprek met jou!” gromde Arnaut, maar de man negeerde hem en begon door de kamer te lopen. Af en toe bleef hij stil staan om naar de muur te kijken, alsof er iets fascinerends op te zien was.
“Weet jij wie ik ben?” vroeg de man, en hij keek Arnaut nieuwsgierig aan. Arnaut fronste. De man had wel iets vaag bekends over zich heen, maar hij had geen idee wie de man was. Hij had zin om allerlei verwensingen naar hem te slingeren, maar dat zou de situatie niet bepaald helpen.
“Nee,” mompelde Arnaut toen.
“Hm,” deed de man en hij leek ergens over na te denken. “Nou, goed dan. Ik ben Evan,” vervolgde hij met een glimlach. Hij deed Arnaut een beetje denken aan een kind, maar dat zei hij niet hardop. Hij besloot het spelletje mee te spelen.
“Ik ben… George,” stelde ‘George’ zich voor. Arnaut wist dat het niet handig was om zijn eigen naam te gebruiken, voor het geval Evan wist dat hij bij de koninklijke familie hoorde en dat tegen hem – of Araluen – zou gebruiken. Evan’s glimlach werd breder.
“Kijk, zie je wel? Aardig doen is veel makkelijker!” zei hij. Arnaut onderdrukte de neiging om met zijn ogen te rollen.
“Wat doe ik hier?” vroeg Arnaut op een gespeeld nieuwsgierige toon. Evan grinnikte.
“Nee, George, ik stel hier de vragen,” vertelde Evan, op dezelfde kinderlijke toon, maar Arnaut kon nu een gevaarlijke glans in zijn ogen zien. Hij slikte. Het gedrag van Evan begon hem op zijn zenuwen te werken. Hij vroeg zich af of hij dit vreemde spelletje lang vol zou houden en hij had een voorgevoel dat dat niet het geval was. Evan bleef een tijdje naar de muur kijken en draaide zich toen abrupt naar Arnaut om, alsof hij was vergeten dat hij er ook nog was.
“Vertel eens, George,” zei hij peinzend. “Wat weet jij van de slag bij de Heckingse Heide?” Arnaut was zo verbaasd door deze vraag, dat hij even niets uit kon brengen.
“Nou, eh, bij die slag werd Morgarath het land uit gejaagd,” antwoordde hij aarzelend, bang dat dit niet was wat Evan bedoelde. Evan knikte langzaam.
“Ja…” zei hij en liep terug naar zijn positie tegenover Arnaut. “Maar dat is niet alles, weet je.” Arnaut keek hem fronsend aan, niet snappend waar hij op doelde. De gevaarlijke glans in Evan’s ogen keerde terug en Arnaut kromp onbewust even in elkaar. “Nee, er gebeurde nog veel meer bij die slag.” Evan ging er niet verder op in, maar de glans in zijn ogen veranderde van gevaarlijk naar een mengeling van moordlustigheid en nog iets anders. Arnaut kon er zijn vinger niet op leggen wat het was.
Met een plotselinge beweging kwam Evan los van de muur en hij liep het kamertje uit, Arnaut verbluft achterlatend. De wachters kwamen weer binnen en begonnen hem tegen hun zin los te maken. Arnaut stribbelde nu niet tegen; hij wilde wel weer terug naar zijn vrienden, ook al zou dat betekenen dat hij terug moest naar de cel. De wachters sleepten hem mee naar buiten, langs Evan heen. Ineens wist Arnaut wat hij in Evan’s ogen had gezien: intens verdriet. Evan had dus geleden onder de oorlog.
De wachters namen hem weer mee terug door de doolhof van gangen en een plan begon zich in Arnaut’s hoofd te vormen, toen ze het aandurfden om hun versterking achter te laten. Hij onderdrukte een sluwe grijns. Hij voelde zich niet nutteloos meer en hij vond het geweldig.
Halt hoorde ze al van verre aankomen; de wachters deden niet bepaald moeite om zachtjes te doen. Waarom zouden ze ook? Ze waren hier tenslotte op eigen terrein en hun enige vijanden zaten opgesloten. Hij hoorde maar drie paar voetstappen, wat betekende dat het óf Evan was met een paar wachters, óf twee wachters die Arnaut terug brachten. In dat laatste geval zou de versterking achtergebleven zijn. Halt onderdrukte de neiging om te fronsen; als de versterking niet nodig was, dan betekende dat dat ze Arnaut klein hadden gekregen…
De voetstappen klonken steeds dichterbij en Halt herkende opgelucht de zware tred van Arnaut. De anderen hoorden het geluid nu ook en keken nerveus op. Cassandra en Alyss, die nog steeds gearmd zaten, keken elkaar even angstig aan en klemden zich nog steviger aan elkaar vast. Halt krabbelde overeind, voorbereid op alles. Hij hoorde een doffe bons en een gesmoorde schreeuw en toen bleef het even stil. Nu toch fronsend keek hij naar de deur. Hij balanceerde gespannen op de bal van zijn voeten, terwijl de stilte zich voortsleepte. Na enkele tergend lange seconden naderde het geluid van voetstappen weer, dit keer slechts één paar. Er rammelde iets buiten de deur en daarna knarste het slot open. Arnaut stond in de deur opening, de riem met zijn zwaard eraan al weer om zijn middel gegespt. Grijnzend gooide hij Halt zijn boog en messen toe. Hij ving ze op en weerstond de neiging om ze te knuffelen, zo blij was hij om zijn vertrouwde wapens weer in handen te hebben.
“Ze zullen niet lang buiten westen zijn,” liet Arnaut hen weten. “We moeten opschieten.” Halt knikte, terwijl hij zijn wapens weer op hun plek bracht. Messenschede aan zijn riem, pijlenkoker op zijn rug, boog in zijn hand. Ondertussen waren de andere aanwezigen ook opgekrabbeld.
“Weet jij de weg naar buiten?” vroeg Halt aan Arnaut. Arnaut keek hem schuldbewust aan.
“Ik had gehoopt dat jij dat wist,” mompelde hij. Halt zuchtte, maar wenkte toen toch naar zijn vrienden om hem te volgen. Ze zouden hieruit komen.
Halt ging voorop, Cassandra en Alyss liepen achter hem. Daarna volgde Pauline en Arnaut en Duncan sloten de rij. De eerste paar gangen wist Halt de weg nog wel, maar zodra ze in de doolhof kwamen, raakte hij de weg kwijt. Hij liet het de anderen echter niet weten: zij hadden al wel genoeg aan hun hoofd. Iedere keer dat de gang zich splitste, nam hij de rechter gang en hij maakte met zijn mes een kras in de muur zodat hij het zou zien als ze in rondjes liepen. Hij wist dat wachters hen op deze manier ook zouden kunnen volgen, maar dat risico was hij bereid te nemen. Ze bereikten echter zonder moeite de uitgang. Halt stopte achterdochtig. Dit klopte niet. Ze zouden op zijn minst wachters tegen moeten zijn gekomen. Hij gluurde om de hoek van de deur door en speurde de omgeving af. Daar had je het al: overal stonden tot op de tand bewapende wachters. Halt zuchtte geluidloos en draaide zich naar zijn vrienden om. Tot zijn verbijstering stond er een groep wachters achter hen. Evan stond in hun midden. Halt kon niet anders dan hem aanstaren. De gelijkenis was verbluffend, maar dat schudde hij van zich af. Hoe had hij het voor elkaar gekregen om ongemerkt achter hen te komen?!
“Ja, daar zakt je broek van af, hè?” vroeg Evan en hij lachte. Het was geen aangename lach en Halt voelde kippenvel over zijn hele lichaam verschijnen. Ondertussen dacht hij koortsachtig na. Hoe konden ze hieruit komen? Naar buiten gaan betekende een zekere dood, maar als ze binnenbleven zouden ze weer in de cel terechtkomen.
“Wat wil jij nou toch van ons?” riep Arnaut woedend uit. Halt wist dat het bij dit soort personen niet handig was om boos te worden, dat schonk hen alleen maar voldoening, maar hij kon het Arnaut niet kwalijk nemen. Dit was tenslotte een hopeloze situatie.
“Wat ik wil?” vroeg Evan schamper. “O, dat is simpel. Vraag maar aan Halt, hij weet het namelijk precies.” Evan sloeg in afwachting van een antwoord zijn armen over elkaar, terwijl Arnaut Halt verbouwereerd aankeek.
“Waar heeft hij het nou weer over?” vroeg hij. Halt slikte. Nu moest hij het wel vertellen. Hij haalde diep adem.
“Het is een lang verhaal…” begon Halt toen verslagen. Evan lachte weer.
“Nee, dat is het niet. Jij maakt er gewoon graag een ander verhaal van,” zei hij verbitterd. “Zodat jij de schuldige niet meer bent.” Evan keek hem vernietigend aan. Eigenlijk verdien ik dit ook wel, dacht Halt. Hij zuchtte, maar Evan was nog niet uitgepraat. “Vertel die vrienden van je maar eens, hoe jij mijn familie van me hebt afgepakt,” beet hij hem giftig toe. Halt zag de tranen verschijnen in zijn ogen en wist precies wat Evan dwarszat. Hij negeerde de verblufte blikken van zijn metgezellen.
“Ik heb je familie niet van je afgepakt,” verweerde Halt zich zwakjes, maar hij was zich bewust van hoe waar het tegendeel was. Evan keek vurig op.
“O nee? Hoe zou jij het dan willen noemen?” vroeg hij. Halt antwoordde niet meer. Hij was klaar met de leugens.
“Halt, wat is er aan de hand?” vroeg Pauline voor de tweede keer die dag.
“Als ik hier blijf, laat je mijn metgezellen dan gaan?” vroeg Halt aan Evan, Pauline negerend. Evan staarde hem een moment aan.
“En waarom zou ik dat doen?” vroeg hij met overslaande stem. “Wat heb jij ooit voor mij gedaan?!” Halt keek hem kalm aan.
“Over sommige dingen moet je geen vragen stellen,” was alles wat hij zei. Seconden lang keken Halt en Evan elkaar aan. Toen knikte Evan.
“Goed,” zei hij, en het huilen stond hem duidelijk nader dan het lachen. “Zet hen buiten!” voegde hij er naar zijn wachters aan toe.
Halt keek toe hoe zijn vrienden tegen hun zin naar buiten werden geloodst. Hij vroeg zich af of hij hen ooit terug zou zien. Ja, besloot hij, ja hij zou hen terug zien. Al was dat het laatste wat hij deed.
Er zijn nog geen reacties.