Hier is hoofdstuk 5 :) Ik hoop dat jullie m leuk vinden :D

Will keek glimlachend naar Evanlyn, die nieuwsgierig over het hele dek heen rende. Araluen en de Scoti waren inmiddels geheel uit zicht, dus de sfeer op het dek was ontspannen. Will lette goed op dat Evanlyn niet op een bankje klom, om te voorkomen dat ze eraf zou vallen en in zee zou belanden. De Reigers keken lachend naar het kleine meisje dat tussen hen door liep. Evanlyn bleef verwonderd naast Lydia, het enige meisje bij de Reigers, staan kijken.
“Hallo daar,” zei Lydia vriendelijk en ze boog zich naar Evanlyn toe. Evanlyn grijnsde ondeugend, draaide zich om en hobbelde terug naar Will, die haar lachend optilde.
“Wat is er, Evanlyn?” vroeg hij. “Lydia is toch niet eng?” Het meisje draaide lachend haar hoofdje weg.
“Je moest eens weten,” mompelde Hal, die naast Will stond, grijnzend, duidelijk hoorbaar over het hele schip. Lydia wierp Hal een dodelijke blik toe en rolde toen met haar ogen.
“Ik zou maar een wachtpost opstellen voor vannacht,” adviseerde Will op luide fluistertoon en Hal lachte. Evanlyn begon een beetje te spartelen en Will zette haar weer op de grond. Ze liep nu naar de tweeling die Will had leren kennen als Ulf en Wulf toe. De jongens hadden op het moment niets te doen, aangezien de zeilen niet versteld hoefden te worden. Evanlyn klom tussen hen in op het bankje.
“Kijk je wel uit, Evanlyn?” riep Will naar haar. Evanlyn plofte tevreden neer.
“Jahaa,” zei ze geïrriteerd, op een manier die alleen kleine kinderen eigen zijn. Will grinnikte.
“Ze is al net zo eigenwijs als haar ouders,” liet Will Hal weten. De gedachte aan zijn vrienden stemde hem somber en hij zuchtte. Hij vroeg zich af wat er met hen gebeurd was. Zouden de Scoti hen allemaal vermoord hebben? Of was het andersom? Will wist het niet. De Scoti waren minstens zo moeilijk in te schatten als jagers en dat zei heel wat. Hal gaf hem een opbeurend duwtje tegen zijn schouder.
“Niet zo somber kijken, meneer de jager!” zei hij. “Anders laat ik je overboord gooien!” Will grijnsde.
“Dat geloof ik graag,” zei hij. Hal keek hem quasi-achterdochtig aan.
“Was dat sarcasme?” vroeg hij grijnzend.
“Nee, natuurlijk niet! Ik ben toch helemaal geen sarcastisch persoon?” antwoordde Will sarcastisch en Hal schoot in de lach.
“Zeg, hou daarmee op!” riep Ulf (of was het Wulf?) op dat moment vanaf zijn zitplaats. Hal keek geïrriteerd naar hem om.
“Wat had ik gezegd over…” begon hij, maar toen hield hij verbluft zijn mond. Will keek ook naar de tweeling en zag dat Evanlyn er lol in begon te krijgen om één van de twee te slaan.
“Evanlyn!” riep Will waarschuwend. Evanlyn keek onschuldig naar hem op. Will wenkte haar. Met overduidelijke tegenzin liet ze zich van het bankje afglijden en sjokte ze naar Will toe. Will ging op zijn hurken zitten.
“Wat heb jij geleerd over slaan?” vroeg Will streng. En wat Evanlyn toen deed, schokte hem op zijn zachtst uitgedrukt: ze sloeg hem midden in zijn gezicht, met verrassend veel kracht voor een tweejarig meisje. Will kukelde bijna achterover, maar hij wist nog net zijn evenwicht te bewaren.
“Evanlyn!” riep hij uit. Het meisje haalde haar schouders op en het viel Will op hoeveel ze daarbij op Cassandra leek.
“Zo doe je dat, zei pappie,” verklaarde Evanlyn. Hal kreeg de slappe lach en moest zich aan de reling vastklampen om overeind te blijven staan.
“Dan moet ik Arnaut daar maar eens op aanspreken,” mompelde Will duister, terwijl hij weer rechtop ging staan.
Will staarde naar het door de maan verlichtte water. Alle anderen aan boord sliepen, maar Will kon de slaap niet vatten. De afgelopen middag was hij zich gaan vervelen en had Hal hem materialen gegeven waarmee hij nieuwe pijlen kon maken. Daar was hij dan ook druk mee bezig geweest, tot Hal besloot het anker uit te gooien en eten klaar te gaan maken. Als gebaar van dankbaarheid had Will geholpen, wat wel gewaardeerd kon worden door de Reigers. Ze hadden met zijn alleen in een grote cirkel gezeten en hadden en paar uur vrolijk grappen met elkaar gemaakt. Toen het begon te schemeren, was Evanlyn gapend tegen Will aangekropen en langzaamaan ging iedereen slapen. Will zuchtte. Het was dan wel gezellig op het relatief kleine scheepje, samen met de Reigers, maar toch verlangde hij naar zijn eigen vrienden.
Will wist niet hoe lang hij daar al naar het water had staan staren, toen hij aan de horizon iets zag bewegen. Eerst dacht hij dat hij zich door de slaap dingen in begon te beelden, maar het iets werd steeds groter. Will fronste. Het leek op een schip, dat razendsnel in hun richting kwam gevaren.
“Hal,” zei Will luid. Achter zich hoorde hij een aantal bemanningsleden geïrriteerd wakker worden, maar hij sloeg er geen erg op. In zijn ogen wrijvend kwam Hal naast Will staan.
“W’tisser?” vroeg hij slaperig. Zwijgend wees Will naar het nu duidelijk zichtbare schip. Hal was gelijk weer helemaal alert.
“Reigers, wakker worden!” riep hij op autoritaire toon. Zacht gemompel verraadde de tegenzin van de Reigers, maar Hal negeerde het. “Ulf, Wulf, linker zeil omhoog! Lydia, Ingvar, naar voren! Stig, anker binnenhalen! De rest, roeien alsof Zavac weer achter ons aan zit!” riep hij, terwijl hij het roer in handen nam. Will keek bezorgd naar het aankomende schip; het was nog maar zo’n vijfhonderd meter ver weg.
De Reiger kwam met een schok in beweging, terwijl de bemanning in actie kwam. Ze konden aan Hal’s stem horen dat er geen tijd was om te klagen. Will rende tussen hen door naar Evanlyn, die een beetje verloren tussen twee van de bankjes zat, de slaap uit haar ogen wrijvend.
“Evanlyn, er komen straks misschien vreemde mannen aan boord,” vertelde hij haar kalm. “Ik wil dat jij hier blijft zitten, zodat ze je niet zien, oké?” Evanlyn knikte en Will rende weer terug naar Hal. Ondanks dat de Reiger steeds sneller ging, liep het andere schip op hen in.
“Vrienden van je?” vroeg Will grimmig, maar Hal luisterde niet. Hij gaf het roer over aan Stig en snelde toen naar de boeg van het schip. Hij trok een doek weg en Will liep nieuwsgierig achter hem aan. Verbaasd zag hij een enorme kruisboog tevoorschijn komen.
Het schip gonsde ondertussen van de bedrijvigheid en Will voelde zich een beetje overbodig.
“Is er iets waarvoor je mij zou kunnen gebruiken?” vroeg Will aan Hal. Hal draaide zich even om.
“Je zou die boog van je kunnen pakken,” suggereerde hij. Will schudde zijn boog van zijn schouder af en hield hem omhoog. Hal grinnikte en draaide zich terug naar zijn kruisboog. Will ging bij de reling staan en keek uit voor het andere schip. Will schrok: het schip lag nog maar tweehonderd meter achter hen. Hij kon nu de kleine mensjes rond zien lopen op het dek en realiseerde zich wie deze nieuwkomers waren: Scoti. Hij controleerde of hij gemakkelijk bij zijn messen kon komen, voor het geval de Reiger geënterd zou worden. Nog even en de Scoti zouden binnen schootsafstand zijn. Will fronste bezorgd: als de Scoti een schip achter hen aan hadden gestuurd, dat hen zo makkelijk kon volgen, dan was het nog maar de vraag of ze Skandia op tijd zouden bereiken.
De Reiger minderde vaart en Will hoorde Hal iets naar Ulf en Wulf schreeuwen. Tergend langzaam draaide het scheepje om, terwijl het andere schip steeds dichterbij kwam. Will draaide zich ook om, zodat hij meteen zodra het schip binnen schootsafstand was kon schieten. Thorn kwam bij Hal staan.
“Enig idee wie die nieuwkomers zijn?” vroeg hij en Hal haalde zijn schouders op.
“Scoti,” antwoordde Will in zijn plaats. Ondertussen had Ingvar de kruisboog geladen en er een grote pijl in gelegd.
“In dat geval,” zei Hal grimmig, “kunnen we ze wel een cadeautje sturen.” Hij klopte op de kruisboog. Will knikte goedkeurend. Ondertussen legde Will een pijl aan op zijn eigen boog. Hij keek gefascineerd toe hoe Hal de kruisboog afstelde, even wachtte en toen schoot. Het langwerpige projectiel liet het hout van de romp van het andere schip vlak boven het wateroppervlak versplinteren. Er begon water naar binnen te stromen, maar het schip kwam nog steeds in volle vaart op de Reiger af. Will spande zijn boog en vuurde drie pijlen weg. Eén van de pijlen sneed een touw dat het zeil vasthield door en de andere twee zorgden ervoor dat twee bemanningsleden in elkaar zakten. Het zeil verloor wat van zijn bolling en het schip minderde vaart.
Enkele anderen zakten ook in elkaar en Will zag Lydia aan de andere kant van Hal staan, met een atlatl in haar hand. Ze merkte zijn blik op en knikte hem toe, voordat ze zich weer op het naderende schip richtte.
“Jij degenen rechts, ik degenen links?” stelde ze voor en ze vuurde haar wapens al op de linker helft van de bemanning af. Will schoot pijl na pijl op de rechter helft af en hij bedacht zich geïrriteerd dat hij nu weer een hele middag aan het maken van pijlen moest besteden. Hal schoot ook nog een gigantische pijl af met zijn kruisboog en besloot toen om zijn zwaard tevoorschijn te halen; het andere schip was te dichtbij om nog eens te schieten. Stig kwam naast hen staan en hij, Hal en Thorn begonnen over een of andere aanvalstechniek te discussiëren.
Will en Lydia hadden zo veel bemanningsleden neergeschoten, dat er nu nog te weinig over waren om het schip te besturen. Het was nog maar op vijfenzeventig meter afstand en het had nog steeds een behoorlijk tempo. Will slikte toen hij zag dat er een paar bemanningsleden overboord sprongen, proberend om zichzelf voor de botsing te behoeden. De Reiger boog echter soepel opzij, zodat de tweeschepen langs elkaar kwamen te liggen.
Will schrok toen hij zag dat er van benedendeks een grote groep tot aan de tand bewapende Scoti aankwam, met enterhaken in hun handen. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, vastberaden om de mannen buiten de Reiger te houden. Will schoot alweer pijl na pijl af, dit keer naar de mannen met enterhaken, wetend dat dit alleen maar uitstel van executie was. Lydia begon ook mee te schieten, wat het wat gemakkelijker maakte om de Scoti tegen te houden. Hal, Stig en Thorn hadden inmiddels hun plan van aanval gestart. Stig gooide een enterhaak naar het andere schip. Will zuchtte. Had hij zo zijn best gedaan om iedere connectie tussen de schepen te vermeiden, maakten de Reigers er zelf een. Het was om moe van te worden.
In wigvormige formatie stormden de Reigers op het Scoti schip af. Will en Lydia gaven rugdekking. De Scoti, nu in aantallen gehalveerd, keken elkaar even aan en maakten zich toen klaar om zich te verdedigen. Het gevecht was kort maar hevig. Na hoogstens tien minuten gaven de Scoti zich over. Will sprong op het andere schip en trok zijn wenkbrauw op naar de smekende Scoti. Hal was even met Thorn aan het overleggen wat ze zouden doen en Will voegde zich bij hen.
“Als je ze nou gewoon op zee liet ronddrijven,” stelde hij voor, hun lange discussie onderbrekend, “is dat dan niet al straf genoeg?” Hal en Thorn keken hem even aan en haalden toen hun schouders op. Onder luid protest van de Scoti gooiden ze de roeispanen in het water en sneden ze de overige touwen van de zeilen door.
Terug op de Reiger, het andere schip aan de horizon verdwijnend, hielp Will Edvin met het verzorgen van de gewonden. Het waren gelukkig weinig en oppervlakkige wonden, zoals een snee in een arm. Evanlyn kwam trillend als een rietje weer bij Will zitten. De laatste uren tot de ochtendschemering zaten ze stilletjes op het dek. Will zich afvragend of dit het enige Scoti schip was dat hen volgde…

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen