En hier is dan hoofdstuk 4 :)

Woedend trok Halt zijn arm los, om daarna alleen maar weer opnieuw vastgepakt te worden. Voor hij het wist werd hij net als zijn andere metgezellen vastgebonden achter in een wagen gegooid. Over de wagen werd een dikke doek heen gegooid, zodat hij niet kon zien waar ze heen gingen. De Scoti hadden hun wapens afgepakt nadat ze hen door hun grote aantallen in het nauw hadden kunnen dringen. Ze hadden Arnaut buiten bewustzijn moeten slaan om hem zijn zwaard af te kunnen pakken. Halt lachte grimmig. De Scoti hadden hen dan wel kunnen overmeesteren, maar ze hadden dat zeker niet met gemak kunnen doen: minstens dertig van hen hadden bij hun pogingen de dood gevonden.
Halt dacht bezorgd aan Will. Hij hoopte vurig dat zijn voormalige leerling zichzelf in veiligheid had kunnen brengen. Die kans was bijzonder klein, maar daar weigerde Halt aan te denken. Hij hoorde de Scoti buiten de wagen met elkaar praten in hun eigen vreemde taaltje en vroeg zich af wat er met hen zou gebeuren. Over zichzelf maakte hij zich niet zoveel zorgen: hij zou met gemak kunnen ontsnappen. Maar de rest van zijn metgezellen waren een andere zaak: het Aralueense verzet zou zich snel overgeven zodra ze hoorden dat hun koning en hun prinses en haar man gegijzeld waren. Ook voelde hij er niet veel voor om zijn vrienden achter te laten. Hij wist dan ook hoe moeilijk het voor Will geweest moest zijn om met Evanlyn te vluchten.
Met een schok kwam de wagen in beweging. Halt vroeg zich af hoe de Scoti het voor elkaar kregen om zich zo verschrikkelijk snel en onopgemerkt door het land te bewegen, als ze dit soort oude, roestige middelen gebruikten. Hij vloekte toen hij zijn hoofd stootte tegen de rand van de wagen. Hij wurmde zichzelf in een half rechtop zittende positie, zodat hij in ieder geval een beetje comfortabel zat. Halt snoof. Comfortabel. Juist ja.
“Halt?” hoorde hij Pauline in het halfduister fluisteren.
“Ik ben hier,” fluisterde hij geruststellend terug. Op dat moment kwam Arnaut kreunend weer bij bewustzijn, om vervolgens luid vloekend te ontdekken dat hij vastgebonden zat. Het was bijna grappig. Bijna.
“Wat is er aan de hand?!” vroeg Arnaut driftig. Halt zuchtte geluidloos.
“Weet je dat niet meer?” antwoordde hij, er even niet op lettend dat hij nu een vraag beantwoordde met een vraag. Arnaut vloekte nog een keer. Hij wist het dus nog wel.
“Cass, wat is er?” vroeg hij daarna bezorgd. Halt merkte op dat Cassandra zachtjes aan het snikken was. Nu hij erop lette, merkte hij dat Alyss ook zachtjes zat te huilen, maar zij deed haar best het niet op te laten vallen. Het was wel duidelijk wat de twee vrouwen dwarszat: Will en Evanlyn.
Langzaam wendden Halt’s ogen aan het donker en hij kon de silhouetten van zijn metgezellen al onderscheiden. Als antwoord op Arnaut’s vraag, begon Cassandra alleen maar harder te snikken. Halt kon Arnaut’s radeloosheid bijna voelen, zo duidelijk straalde het van hem af.
“We hebben geen tijd voor gezellig geklets,” zei Halt bars. “Probeer wat te slapen, wie weet hoe lang het duurt voordat we daar nog een keer de gelegenheid toe krijgen.” Zo gauw als hij het gezegd had, wist hij dat niemand in slaap zou kunnen vallen. Iedereen was veel te gespannen. Maar uit ervaring wist hij dat het hielp tegen de angst als iemand je iets te doen gaf en geen greintje medelijden liet zien. Na een tijdje werd Cassandra’s snikken minder, totdat alle gevangen stil aan hun lot lagen te denken.
Halt schrok wakker. Hij had niet verwacht dat hij in slaap zou vallen. Zijn inwendige klok vertelde hem dat het ergens halverwege de nacht moest zijn en het gebrek aan licht bevestigde dat. Halt merkte dat zijn metgezellen allemaal nog lagen te slapen. Buiten de wagen hoorde hij zachte stemmen praten, maar hij had geen idee wat er gezegd werd. Het gesprek werd afgebroken en het geluid van voetstappen naderde de wagen. Halt deed alsof hij sliep, terwijl een man onder de doek door naar zijn gevangenen gluurde. De man haalde zijn schouders op en liet de doek weer vallen. Halt vroeg zich voor de zoveelste keer af wat er met hen zou gaan gebeuren. De Scoti wilden iets van hen, dat was wel duidelijk, anders hadden ze hen allang al vermoord. Misschien wilden ze beroepsgeheimen weten? Maar daar hadden ze niet deze hele groep voor nodig. Of misschien wilden ze alleen gijzelaars hebben, om het Aralueense verzet te breken. Maar ook daar hadden ze lang niet iedereen hier voor nodig. Alleen de koninklijke familie zou dan logisch zijn. Halt zuchtte en probeerde nog wat te slapen, hopend dat er binnenkort een kans zou zijn om te ontsnappen, mét zijn metgezellen.
Halt werd wakker van licht dat in zijn ogen scheen. Hij fronste. Waar kwam dat licht vandaan? Hij deed zijn ogen open en ontdekte dat de doek van de wagen af getrokken was. Halt gluurde achterdochtig om zich heen. Op verscheidene plaatsen stonden wachters opgesteld. Zijn blik kruiste die van Arnaut. Halt knikte hem ernstig toe. Arnaut knikte onzeker terug. Halt kon aan hem zien dat de situatie hem ook op begon te breken. Maar ja, wat wilde je? Eerst uit je huis gejaagd worden, vervolgens van je beste vriend en je dochter gescheiden worden en daarna een oncomfortabele nacht vastgebonden in een of andere kar doorbrengen, dat brak je wel op. Het begon lichtjes te miezeren. Ook dat nog, dacht Halt moedeloos. Nu de doek van de wagen af was, kregen ze wel meer frisse lucht, maar waren ze ook blootgesteld aan de elementen en die waren de laatste tijd niet zo geschikt voor een verblijf in de open lucht.
Luid orders uitdelend kwam er een Scoti commandant bij de wagen staan.
“Wakker worden!” riep hij met een sterk accent. Behalve Halt en Arnaut schrokken alle gevangenen wakker. Halt onderdrukte de neiging om hem woedend aan te kijken. Dat zou hem alleen maar meer voldoening schenken. De commandant wenkte een aantal wachters naar voren, die vervolgens de gevangenen van de wagen af trokken. Daarna werden ze ruw in de armen van de volgende wachters geduwd, die hen meesleepten een kasteel in. Halt vroeg zich af waar ze waren, hij herkende het kasteel niet. Aan de blikken van zijn metgezellen te zien kenden zij het ook niet.
Binnen in het kasteel werden ze door een doolhof van gangen geleid. Zelfs met zijn voortreffelijke richtingsgevoel, raakte Halt op een gegeven moment de weg kwijt. Verbluft liep hij achter de wachters aan. Het leek een eeuwigheid te duren, voordat ze eindelijk in een cel gegooid werden. De celdeur werd met een klap dichtgesmeten en de sleutel draaide het slot knarsend dicht. Duidelijk om hen dwars te zitten werden hun wapens tegenover hun celdeur tegen de muur gezet: dicht bij genoeg om hen te frustreren, ver weg genoeg om er niet bij te kunnen. Lachend vertrokken de wachters weer. Dat was mooi, dacht Halt fronsend. Op die manier konden ze ongestoord praten. Zodra het geluid van voetstappen weggestorven was, begon hij aan de touwen rond zijn polsen te friemelen. De Scoti waren duidelijk niet de beste knopenleggers: binnen een halve minuut had Halt zichzelf bevrijd. Snel maakte hij Arnaut’s boeien ook los en vervolgens die van Pauline. Daarna begon hij te ijsberen door de kleine, benauwde ruimte. Er waren hier geen ramen.
Halt hield er niet van om opgesloten te zitten, dat maakte hem nerveus. Arnaut had ondertussen Cassandra en koning Duncan bevrijd en zij wreven inmiddels over hun pijnlijke polsen. Halt voelde het al bijna niet meer: hij had al zo vaak vastgebonden gezeten. Hij probeerde een ontsnappingsplan te verzinnen, maar er schoot hem niets te binnen, wat hem frustreerde. Hij liet zich langs de muur omlaag zakken en staarde naar de grond voor zich. Hij hoopte dat het goed ging met Will. Hij dacht aan wat Will voor hun gevangenname naar hun had geroepen: we zien elkaar weer in Skandia. Had Will soms een wolvenschip zien liggen in de rivier? Of was hij één van zijn bekende vage plannetjes aan het uitvoeren? Halt zuchtte. Hij wist het niet. Hoe goed hij Will nu ook kende, dit soort dingen kon hij niet van hem voorspellen. Dat maakte Will ook zo’n geweldig jager: zijn onvoorspelbaarheid. Halt keek op en zag vier geschokte gezichten op hem neerkijken. Hij trok vragend een wenkbrauw naar zijn medegevangenen op, wat de geschoktheid al een beetje verminderde. Wat was er nou zo schokkend? Mocht hij niet eens gaan zitten? De anderen vermeden zijn blik en hij besloot het als onbelangrijk te beschouwen.
Na een kwartier in de cel vond Halt het wel weer genoeg worden. Het was hem hier veel te benauwd. Hij stond op en gluurde tussen de tralies door. Hij zag zijn boog staan en wendde met een steek van verlangen zijn blik af. Hij keek recht in het gezicht van de Scoti commandant. De man grijnsde hem hatelijk toe en maakte de deur open. Voor Halt hem bewusteloos kon slaan om een ontsnappingspoging te wagen, werd hij de cel uit getrokken, waardoor hij bijna zijn evenwicht verloor. Hij werd weer in de armen van een wachter geduwd, die hem vervolgers met een verrassend sterke greep vasthield. De commandant sloot de celdeur weer. Halt keek grimmig door het raampje naar zijn bezorgde vrienden. Hij probeerde hen met zijn blik duidelijk te maken dat alles goed was.
De wachter duwde Halt ruw achter de commandant aan, opnieuw door vele gangen. Dit keer was hij echter wel in staat om de weg te onthouden. Niet dat hij daar veel aan had: het zou wel erg stom van hem zijn om terug naar de cel te gaan als hij de kans had om te ontsnappen. Halt lette niet goed op en rolde bijna van een trap af toen de wachter hem weer een duw gaf. Hij wist nog net zijn evenwicht te bewaren. Hij vloekte binnensmonds en concentreerde zich weer op de weg.
Na enkele minuten stopten ze. De commandant klopte op een deur en een klein luikje schoof open. Na een korte conversatie met de man achter het luikje werd de deur geopend. De commandant stapte opzij en de wachter duwde Halt het kamertje in. Hij stak zijn been nog uit om Halt te laten struikelen, maar daar was hij al op voorbereid. Met gemak sprong hij erover heen, tot de irritatie van de commandant. In het kamertje werd Halt in een stoel geduwd en vastgebonden. Een tijdje zat hij alleen in het kamertje, maar toen ging de deur weer open en kwam er een man binnen. De man leunde nonchalant tegenover Halt tegen de muur. Hij had halflang bruin haar en bruine ogen. Hij was waarschijnlijk ergens in de dertig jaar oud. Hij bestudeerde uitgebreid zijn nagels.
“Weet je waarom je hier bent?” vroeg de man terloops. Halt trok een wenkbrauw naar hem op, natuurlijk wist hij dat niet! De man keek Halt aan en maakte zich los van de muur.
“Geef antwoord als ik je iets vraag!” siste de man scherp. Halt fronste. Iets van die stem kwam hem bekend voor. Hij schudde zijn hoofd. De man had een duistere blik in zijn ogen, dus hij kon beter volgens zijn regels spelen. Toch was dit zwijgende antwoord Halt’s vorm van rebellie.
De man ontspande een beetje. Hij liep langzaam een rondje om Halt heen. Halt voelde zijn ogen in zijn rug prikken.
“Ik denk dat je het wel weet,” zei de man bedachtzaam. “Jij staat er namelijk niet om bekend dat je een slecht geheugen hebt. Integendeel.” De man kwam weer van achter Halt tevoorschijn. Halt weerstond de neiging om te fronsen. Dat genoegen gunde hij de man niet. “Dat je niet bijzonder spraakzaam bent, verbaasd me ook niets,” ging de man verder. “Dat was je destijds ook al niet. Ik moet zeggen, je bent niet veel verandert na bijna dertig jaar.” Nu fronste Halt wel. Waar had die man het toch over?
“Wie ben jij?” vroeg hij achterdochtig, hopend dat een naam duidelijkheid in de situatie zou brengen.
“Weet je dat niet meer?” vroeg de man oprecht verbaasd. “Ik ben Evan.” Halt verstarde. Dat kon niet…

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen