(no subject)
Kalm, maar vluchtig verplaatste hij zich door het steegje. Zijn zwarte mantel wapperde achter hem aan terwijl hij zich voortbewoog door het smalle straatje. Hij hield een buideltje lappen tegen zijn borst aangedrukt met zijn rechter arm. In zijn linker hand bevond zich een lang, gehavend zwaard. De kling was beschadigd aan de randen en de zwaardknop was lang geleden al afgebroken. Aan het begin van het steegje klonken voetstappen die gevormd werden door zware laarzen op de kinderkopjes. Verstijfd van angst hield de man in de mantel halt en keek met grote ogen achterom. De mannen die hem achtervolgden konden zijn gezicht niet zien, aangezien deze verscholen ging onder de kap die hij had opgezet. Hij had nu twee optie; vluchten met de buidel lappen of de confrontatie aangaan met het risico te verliezen. De man vond dat hij al genoeg risico had genomen en hervatte het tempo dat hij slechts seconden geleden had laten vallen. Hij rende verder en naderde al snel de hoofdstraat, waar hij in de drukte opging. Zijn achtervolgers waren niet in staat hem in de drukte te volgen, waardoor de man kon ontsnappen.
Na een tijd in de mensenmassa te zijn verdwenen en wanneer de kust veilig leek te zijn, liep de gemantelde man een huis binnen. Zíjn huis om precies te zijn. Hij sloot de deur en vergrendelde deze nadat hij de ramen had verduisterd. Het buideltje lappen had hij al die tijd stevig tegen zich aangeklemd, maar nu legde hij het voorzichtig op de tafel neer. De man haalde de kap van zijn mantel van zijn hoofd en onthulde zijn gezicht. De jongen, zo bleek, kon niet ouder zijn dan vijftien en een litteken dat van zijn linkerslaap naar zijn mondhoek aan dezelfde kant van zijn gezicht liep, ontsierde zijn verder bijna perfecte gezicht. Een sterkt gevormede kaaklijn met volle lippen, een neus die perfect bij het gezicht paste, ogen zo grijs als staal en haar zo wit als sneeuw, een huid zo glad als de oppervlakte van een spiegel.
‘John! Je bent thuis!’ Een vrouw van middelbare leeftijd kwam de trap af gerend, haar rode rokken met één hand bij elkaar houdend, zodat ze niet viel. De jongen keek met een angstige blik op, maar die angst verdween als sneeuw voor de zon toen hij zag wie hem kwam begroeten. De vrouw rende op hem af en sloeg haar armen enthousiast om hem heen.
‘Moeder, het is fijn om u weer te zien, maar u bent me aan het wurgen,’ zei John lachend. Lachend liet zijn moeder hem los, net op het moment dat de houten deur in werd getrapt en met een harde bons op de grond belandde. John keek angstig op en zag de groep mannen die hem had gevolgd voor het huis staan. Het was zinloos om teug te vechten, wist John. Hij liep zwijgend naar buiten en voelde de ogen van zijn moeder in zijn rug branden. Een schuldgevoel overstroomde hem.
‘Johnatan, je weet welke straf erop staat voor het ontvoeren van de prinses,’ sprak een van de mannen uit de groep, duidelijk de aanvoerder. John probeerde niet ineen te krimpen bij het horen van zijn volledige naam, geen zwakte te tonen.
‘Ga uw gang, drijf uw zwaard door mijn borst voor de ogen van mijn moeder. Doe het, als u zo dapper bent als u lijkt,’ zei John op een verbitterde toon. Het hele plan was mislukt, zijn moeder zou het geld wat haar beloofd was, nooit krijgen.
John keek nog een laatste keer naar zijn moeder, dit zou het laatste zijn wat hij zou zien.
Er zijn nog geen reacties.