The Beginning 1.7.
De lucht voelde zwaar en vochtig, de grond onder me onstabiel. Ik voelde splinters langs m’n wang strijken, m’n haren samengeklit in m’n nek een dunne laag koud zweet op m’n voorhoofd. De pijn die zich door m’n hoofd trok was ondragelijk.
Het was bloed, ik rook het in de lucht. Een zachte metalen geur die zich om me heen wikkelde.
Ik probeerde iets te zien, knipperde verwoed met m’n ogen, maar de wereld bleef gehuld in duister. Een luid gerammel steeg op; maar een paar centimeter van me verwijdert.
Een wagen, we moesten ons in een wagen bevinden.
Ik probeerde te bewegen, maar dik gewoven touwen sneden aan m’n plosen en enkels, m’n lippen stevig afgeplakt. Ik probeerde te herinneren hoe ik hier beland was, wat er…
De beelden flitsten voor me ogen:
De meisjes in de bunker, de rook, de schoenen, de man… de klap.
M’n adem scheurde moeilijk door m’n neus heen, iets sloot het af. Help me!
Ik probeerde m’n polsen los te wrikken. Mijn huid leek vuur te vatten onder de constante wrijving, tot het te veel werd en ik probeerde te schreeuwen. M’n hart sloeg woest door m’n borst, duizenden vragen dolend door m’n hoofd. Waar is Zack? Waar zijn de meisjes? Waar is Cal?
Waar ben ik?
Ik zette mijn overgebleven zintuigen op scherp.
Stemmen klonken dof in de verte, alsof er een wand was.
Een wand… Een bestelwagen.
Ik voelde de wind langs m’n gezicht strijken… een uitweg! Als ik de rand van de wagen kon bereiken zou ik er misschien uit kunnen rollen en…
“Hou je koest!”
De klonk schrapend, vermoeid en alles behalve vriendelijk. Er was nog iemand.
Een hoge kreun klonk door het gestommel heen, gepijnigd ; angstig.
Ik moest logisch nadenken.
Een idee spookte door m’n hoofd. Stom! Ridicuul!
Ik duwde woest m’n tong tussen m’n lippen door. De smaak was afschuwelijk, de ruwe textuur van lijm op m’n tong. Ik bevochtigde zo snel mogelijk de tape. Langzaam begonnen de randen los te komen. Dit kon lukken.
Ik duwde m’n voorhoofd naar beneden, schuurde m’n kin langs het hout heen en voelde de tape langzaam lossen. M’n lippen genoten van de vrijheid. Opgelucht haalde ik adem.
En nu?
M’n hart sloeg wild door m’n borst heen, stuiterde tegen m’n ribben aan tot ik weer zuiver kon denken. Ik kronkelde woest over de grond, schopte in de open lucht tot ik iets raakte. Een doffe kreun. Ik duwde m’n knieën omhoog terwijl een stel ruwe handen m’n schouders vast grepen. Ik keerde me en schreeuwde. Ik duwde alle lucht die ik in m’n longen kon vinden naar buiten en gilde voor alles wat ik lief had. Hij duwde verrast zijn hand tegen z’n mond.
Ik duwde m’n tanden van elkaar en beet. De walgelijke smaak van bloed stroomde door m’n mond. Een schreeuw weerklonk, deze keer niet de mijne. Ik spuugde en probeerde m’n handen zo klein mogelijk te maken tot ik iets voelde knappen. Het wilde vuur trok door me heen. Ik knelde m’n tanden op elkaar, weigerde m’n zwakte te tonen, want m’n handen waren vrij. Ik trok de blinddoek van m’n ogen weg, het licht brandend tegen m’n netvlies. Ik hapte naar adem. Er waren nog 5 meisjes, allemaal onbekend. Ze lagen heel dicht tegen elkaar gedrukt, hun polsen sterk naar achteren gebonden.
De man was achterover gevallen en hield het uiterste deel van zijn duim stevig tegen het stompje aan. Ik grimaste naar hem. “Pech gehad,” lachte ik in een stem die niets op die van mij leek.
Angst flitste door zijn ogen. Ik moet er onverslaanbaar uitgezien hebben, maar de tranen in m’n ogen deden pijn. Alles deed pijn. Ik voelde me klein en miserabel.
Ik beet bijna zijn duim af! Ik beet net een man zijn duim af!
Er zijn nog geen reacties.