~ 8
In de nacht die volgde, had Percy er moeite mee in slaap te vallen. Hij dwaalde in vreemde bijna-maar-net-niet-helemaal slaaptoestanden, en bevond zich daarbij telkens op het randje tussen dromen en werkelijkheid. Er was te veel wat zijn gedachten gevangen hield, zoals de boodschappentas die hij eerder die dag zomaar voor zijn deur had gevonden en de donkere ogen van de man die de inhoud van de tas had betaald. Iedere keer als hij dromenland bijna had bereikt, haalden deze beelden hem ruw uit zijn slaap. En dan gaf hij zichzelf in gedachten een tik op de vingers, omdat het niet de bedoeling was om slapeloze nachten door te brengen als gevolg van een man die luisterde naar de naam Oliver Wood.
Daarnaast was er nog de volgende naam op zijn lijstje met exen die hem onaangename gevoelens bezorgde. Hij stond namelijk zacht uitgedrukt niet te springen om Finn Stephens opnieuw te ontmoeten. Het viel niet te ontkennen dat Percy hier en daar wat slordige fouten had gemaakt bij zijn exen, en hoewel hij het nooit leuk vond om aan zijn fouten herinnerd te worden, was Finn toch wel een extreem geval. En dat wist Percy. En hij wist ook dat hij dat eigenlijk morgen zou moeten rechtzetten, wilde hij het nare onderbuikgevoel dat iedere keer op kwam borrelen als hij aan de man dacht voorgoed verwijderen. Het feit dat zijn niet onaantrekkelijke buurman hem waarschijnlijk zou vergezellen bij die moeilijke gebeurtenis maakte het er niet veel beter op. En het idee dat Oliver misschien wel helemaal niet meer zou komen, omdat hij hem eerder die dag nogal had afgekapt, knaagde wellicht nog wel veel meer aan hem. Al die tegenstrijdige gevoelens die door zijn lichaam heen fladderden waren iets te veel voor hem.
Percy had pas in de gaten dat hij op een gegeven moment de slaap toch wel had kunnen vatten die nacht, toen hij wakker werd van de zon die in zijn ogen scheen. Er schoot door zijn gedachten heen dat het zonlicht maar wat ironisch was, aangezien hij zich op dat moment eerder met een donkere regenwolk identificeerde. Hij slenterde wat heen en weer door zijn appartement totdat hij klaar was om te vertrekken. Het briefje met Finns adres erop lag in zijn handpalm en voor hij het doorhad, staarde hij naar de letters die leken te dansen voor zijn ogen.
Percy zuchtte zacht. 'Nou, daar gaan we maar...' mompelde hij, meer tegen zichzelf dan tegen een potentiële aanwezige persoon. Op het moment waarop hij bijna de deurklink had vastgegrepen en die gedachte kort door hem heen schoot, wist hij wat er miste en waarom hij het zo moeilijk had. Hij kon dit niet alleen. Hij had iemand nodig. Of nee, eigenlijk niet 'iemand'. Hij had Oliver Wood nodig. Een grimas trok over zijn gezicht, en zijn trots en zijn angst ruzieden even met elkaar, totdat hij opeens voor de deur van zijn buurman stond en zijn hand terugtrok na de bel kort te hebben ingedrukt. Nu was er geen weg meer terug.
Het duurde even voordat zijn schreeuw naar hulp werd beantwoord (of ja, het was eigenlijk maar de deurbel, hoewel Percy het gevoel had dat hij smekend voor Olivers voeten had gelegen, zonder ook maar de kleinste hint naar een antwoord te hebben gehad) en na een hoop gebonk en gemompel waar Percy geen wijs uit kon maken, zwaaide de deur open. Zijn beste pokerface zat al op zijn gezicht geplakt, maar die verdween binnen twee tellen toen een half aangeklede Oliver Wood voor zijn neus verscheen. Toegegeven, het was niet erg bijzonder meer om zijn buurman halfnaakt rond te zien lopen, maar dat betekende niet dat hij zich er comfortabel bij voelde. Bovendien verscheen achter Oliver de meest perfecte blonde jongedame die Percy ooit had gezien. Zijn gezicht betrok.
'Oh, sorry. Ik eh- ik wilde je niet storen. Ik ga wel weer.' Zo snel als hij kon draaide Percy zich om naar zijn eigen appartement, maar een hand om zijn pols hield hem tegen. Even bleef Percy staan, lang genoeg om zich af te vragen waar hij in hemelsnaam mee bezig was en waarom zijn innerlijke regenwolk net twintig tinten donkerder was geworden bij het zien van de onenightstand van zijn buurman. Dit was toch niet zo'n bijzonder tafereel? Hij had toch al minstens tien keer gezien met wie Oliver de nacht had doorgebracht? Die gedachte was genoeg motivatie om zijn hand ruw los te trekken en de oversteek naar zijn appartement te maken.
'Percy, wacht. Wat is er?' Percy verstijfde. Olivers stem klonk oprecht, bijna hoopvol. Het hielp niet toen zijn buurman hem opnieuw bij zijn arm greep.
'Oliver, wie is dat?' Oh fijn, die mooie blonde vrouw had ook nog eens een prachtige, zachte, melodieuze stem. Percy wilde weg, zijn appartement in, de deur dichtgooien en onder de dekens kruipen, dus deed hij weer een poging zich los te trekken, deze keer tevergeefs.
'Geef me tien minuten,' zei Oliver. 'Dan sta ik voor je deur. Je moet naar Stephens, toch, vandaag? Ik ga met je mee.'
Percy begreep niet of de man, die hem nog steeds vasthield alsof zijn leven ervan afhing, meelevend of koppig probeerde te zijn, of misschien zelfs een poging wilde doen hem flink met Finn te plagen, maar hij moest toegeven dat hij Olivers gedrag niet had verwacht. Merlin, hij wist niet eens wat hij had verwacht! Waarom had hij toch ooit bij hem aangebeld?
'Oliver!' De vrouw begon ongeduldig te worden en Oliver liet Percy langzaam los.
'Niet weggaan voor ik er ben, oké?' Voor het eerst die ochtend draaide Percy zich om met als doel zijn buurman aan te kijken, maar dat had hij beter niet kunnen doen. De blik in zijn donkere ogen was er één waarbij hij niet kon ontcijferen wat het betekende, maar als het Olivers bedoeling was geweest hem zich ongemakkelijk te laten voelen, was dat in ieder geval gelukt. Percy wendde zijn blik af, trok zich los en liep vlug richting zijn deur, net voordat te zien was hoe zijn wangen langzaam de kleur van zijn haar begonnen te krijgen.
'Begrepen,' mompelde hij kort, waarna hij zijn appartement in vluchtte.
Het was ongeveer vijf minuten over elf toen Percy en Oliver naast elkaar voor de ingang van een grote flat stonden. De zon scheen nog steeds alsof iedereen gedoemd was vandaag vrolijk te zijn, maar de regenwolk had Percy's gedachten nog niet verlaten. De hele weg naar het appartement van Finn toe was verlopen in een enorme ongemakkelijke stilte, iets wat vooral Oliver niet sierde. Oliver was nooit stil tijdens hun inmiddels geroutineerde uitstapjes. Hij had altijd wel wat te babbelen over koetjes en kalfjes, als hij niet bezig was zijn gesprekspartner te plagen. Percy voelde zich vaak ongemakkelijk in het bijzijn van Oliver, maar vreemd genoeg was het een soort van 'normale' ongemakkelijkheid geworden, waaraan hij gewend was geraakt. Het was niets vergeleken bij de nervositeit die hij nu voelde. Enerzijds kwam dat natuurlijk doordat hij naar de naam 'Finn Stephens' op de deur staarde, maar anderzijds kon hij niet meer ontkennen dat Olivers vreemde gedrag invloed had op zijn zenuwen.
'Zeg Percy...' zei Oliver en Percy's blik schoot naar die van Oliver, waar hij meteen al spijt van kreeg. Het was niet echt naar zijn zin hoe die donkere ogen zo'n grote invloed op hem leken te krijgen.
'Ik heb je boodschappen gehad,' brabbelde Percy ineens en hij schrok van zichzelf. 'Bedankt.'
Oliver grijnsde. 'Graag gedaan. Ben je er klaar voor?'
'Nee, maar ik ben er nu, dus ik ga niet terugkrabbelen.'
Zijn tegenstrijdige gevoelens namen een nieuwe vorm van moed aan toen hij op de bel van nummer zestien drukte. Het duurde niet lang voordat een herkenbare stem uit de luidspreker klonk.
'Stephens. Wie is dit?' Percy schrok van de toon in Finns stem. Hij klonk lang niet zo opgewekt als vroeger en Percy kon alleen maar hopen dat hij daar niet de oorzaak van was. Oliver gaf hem een zachte stomp en ineens realiseerde Percy zich dat hij antwoord moest geven.
'Eh, dit is Percy... Weasley. Kan ik-'
Er klonk een dof geluidje, dat aangaf dat Finn de hoorn alweer op de haak had gelegd. Hij was er al bang voor geweest dat dit zou gebeuren. Doodsbang. Hij had die nacht wel minstens zes scenario's door zijn hoofd zijn vliegen. Plots zag Percy een arm opnieuw naar de bel gaan, en het was niet de zijne. Dat kon maar één ding betekenen.
'Wat doe je?' riep Percy geschrokken naar Oliver, die onschuldig zijn hand terugtrok, na de bel kort weer ingedrukt te hebben.
'Niets,' zei Oliver. 'Ik denk alleen dat het beter is dat dit gesprek gevoerd wordt.'
Percy wendde zijn blik af. Hij begreep niet hoe Oliver wist dat hij er zo tegenop had gezien om Finn te spreken. Of eigenlijk was hij er niet eens zeker van dát Oliver het wel wist. Het was ook niet de tijd om ernaar te vragen, want hoewel hij het niet verwacht had, klonk Finns stem opnieuw.
'Ik heb geen behoefte om met je te praten, Percy. Ga naar huis.'
Percy vloog bijna naar voren om terug te praten. 'Vijf minuten, Finn. Alsjeblieft. Ik wil alleen weten hoe het met je gaat.'
Er klonk spottend gelach. 'Je wil weten hoe het met me gaat? Dat had je wel wat eerder kunnen bedenken, Weasley, denk je ook niet? Heb je daar werkelijk zeven jaar voor nodig gehad?'
'Ik- Het spijt me, Finn. Luister. Ik heb fouten gemaakt, dat weet ik. Daarom wil ik met je praten en uitleggen wat er gebeurd is. Alsjeblieft?'
Zijn trots werd met ieder woord dat hij sprak de grond in gestampt, en hij wist nu al dat hij Oliver met geen mogelijkheid meer aan kon kijken als dit achter de rug was. De blik van zijn buurman brandde dan ook bijna letterlijk op zijn gezicht.
'Ik wil echt niet met je praten. Dat leven heb ik achter me gelaten.'
'Alsjeblieft. Ik ben meteen meer weg.'
Er klonk een lichte aarzeling, gevolgd door een zucht. Percy wist dat zijn gezicht nu waarschijnlijk vuurrood zou zijn. Zijn wangen brandden van de warmte, waar de felle zon lekker op inspeelde. Zijn handen waren klam van het zweet.
'Ik ben binnen een paar seconden beneden. Je krijgt drie minuten, dan ben ik weer weg.'
De verbinding werd verbroken en kort daarna voelde Percy een lichte klap op zijn schouder, die hem wakker schudde uit zijn dwarrelende gevoelens. Oliver.
'Ik denk dat het een beetje in het verkeerde keelgat schiet als Finn je straks op de deurmat ziet staan met één of andere willekeurige man naast je.' Hij wees met zijn duim naar een houten bankje, een meter of honderd bij hen vandaan en begon te lopen.
Niet veel later ging de deur van de flat open en stond Finn Stephens ineens voor Percy's neus. Het was alsof hij zeven jaar terug in de tijd was gegaan, naar de tijd waarin hij de man voor het eerst had ontmoet. Er was bijna niets aan zijn uiterlijk veranderd, alleen de opgewekte, speelse blik in zijn diepe, blauwe ogen, was verdwenen en had plaatsgemaakt voor de dofheid van iemand die de levenslust had verloren. Percy schrok zo van die verandering, dat hij even niets uit wist te brengen.
'Als je niets te zeggen hebt, ga ik weer,' zei Finn. 'Ik heb nog dingen te doen, namelijk.'
'Nee, wacht,' zei Percy snel. 'Ik, eh- Het spijt me. Ik wil je mijn excuses aanbieden, voor zeven jaar geleden. Ik weet dat het laat is en dat het onnozel klinkt, maar ik heb echt spijt. Ik had je uit moeten leggen wat me dwars zat, en niet zonder iets te zeggen uit je leven moeten verdwijnen.'
Er was nog zoveel meer wat hij wilde zeggen, maar de woorden konden zijn lippen niet meer vinden. Even staarden ze alleen maar naar elkaar. Finns ogen hielden de zijne gevangen en vergrootten zijn schuldgevoel over de dofheid van zijn blik. Was hij het? Ja, natuurlijk was hij het. Percy wist hoe kwetsbaar Finn was. En dat wist hij zeven jaar geleden ook, maar hij had zijn kop in het zand gestoken. Toen wendde Finn even zijn blik af.
'Als je werkelijk spijt hebt, kun je me dan uitleggen wat ik verkeerd heb gedaan?'
'Jij was het niet. Ik was het. Jij en ik,' hakkelde Percy. Hij was het aan het verpesten. 'Ah nee,' bracht hij half geïrriteerd uit. 'Dat bedoel ik niet.' Hij keek Finn recht aan. 'Ik bedoel dat het niet werkte, jij en ik. Jij vond mij leuk, ik vond jou leuk, maar het ging niet. Jij wilde dicht bij me zijn, maar ik had afstand nodig, hoe graag ik je ook mocht. Ik kon het niet langer aan, maar durfde het niet te zeggen, omdat ik bang was je pijn te doen.'
Er trok een vreemd soort glimlach over Finns gezicht, een glimlach van eenzaamheid vermengd met opluchting. 'Ik denk dat je me daar minder pijn mee had gedaan.'
Percy knikte. 'Ja, dat weet ik. En daarom ben ik nu hier. Het spijt me, Finn.'
Pas na een minuut of vijf in stilte te hebben gelopen, deed Oliver een poging Percy aan te spreken. 'En, hoe ging het?'
Percy haalde zijn schouders op. Opluchting had zich door zijn hele lichaam verspreid, omdat hij eindelijk de woorden had uitgesproken waar hij zeven jaar lang te trots voor was geweest, maar hij wist evenals Finn zelf nog niet of de man zijn excuses zou accepteren. 'Het spijt me, Percy, maar ik weet niet of ik je zo snel kan vergeven,' had de brunette gezegd. Wel had hij beloofd contact met hem op te nemen als hij hem zijn antwoord wel kon geven. Percy kon hem de schuld niet geven. Hij was het immers zelf die op een dag al het contact met zijn ex had verbroken, zonder een woord te hebben gezegd over de reden. Finn was een lieve jongen, veel te lief, en Percy was eigenlijk gewoon maar een idioot. Hij verdiende zo'n lieve jongen niet en had dan ook onbewust misbruik gemaakt van zijn goedheid. Finn hield met hart en ziel van hem, en Percy had hem eigenlijk alleen maar lief gevonden.
'Ik had alleen nooit verwacht zo'n kant van jou te zien,' zei Oliver ineens. Hij grijnsde zijn tanden bloot en Percy staarde hem licht beledigd aan.
'Wat voor kant?'
'Die kwetsbare kant van jou, met al je trots naast je neergezet. Ik moet zeggen, Percy, dat die kant je verrassend goed staat.'
Hij gaf zijn buurman een zachte duw, waarna gelach zijn oren vulde. Hij besloot maar niets te zeggen over dat hij Oliver ook in een heel ander licht had gezien vandaag, evenals over de innerlijke regenwolk die vanuit het niets plaatsgemaakt leek te hebben voor de stralende zon, het prachtige weer daarmee reflecterend.
Reageer (6)
Ik had het niet verwacht....maar je hebt het geflikt! meer woorden dan mij en ook nog eens een geweldig stukje!
1 decennium geleden