Nr. 2
Met een beetje sip kijkend gezicht liep ik, na een paar biertje, weer op straat. Ik had nu naar huis kunnen gaan. Mijn familie heeft al meerdere keren laten merken dat ze willen dat ik terug kom. Op mijn mobiel stond namelijk al meerdere gemiste telefoongesprekken van mijn vader, van mijn moeder en zelfs mijn broer. Ik heb niet gekeken of ze ook een voicemail bericht hebben gestuurd, en eigenlijk ben ik dat ook niet van plan.
Want ik ging niet meer terug, niet meer. Maar waar ik nu wel naartoe kon gaan, dat wist ik niet. Ik had wel vrienden, en waarschijnlijk zouden ze mij ook in huis halen, maar dan had ik uit moeten leggen waarom ik niet meer naar huis kwam. En ik wilde niet dat ze mijn zwakke kant zien, ik wilde niet dat iemand überhaupt mijn zwakke kant zien.
Dus ik dacht dat er nog maar één ding opzit, ik moest op straat leven. Ik wist helemaal niet of dit wel toegestaan is, maar dan moest ik maar zorgen dat nooit gepakt wordt. Dat lukte mij wel, dacht ik.
En met wat vertrouwen liep ik verder, goed mij heen kijkend waar ik kon slapen. Maar dat was nog best lastig, want ik moest zorgen dat er niet veel minder mensen voorbij kwamen. En waar ik nu was, wist ik dat er ook op een gegeven moment veel mensen voorbij zouden komen. Het werd dus nog een lange tocht voor ik mijn ogen dicht kon doen.
Ik liep de straat uit, een andere nog steeds grote straat in. Ik wist dat er snel een rivier zou zijn waar ik onder de burg onder kon slapen. En zou ik niet verder hoeven te zoeken. En een betere plek vond ik morgen dan wel.
Het duurde wel even voor ik de burg had bereikt. Maar eindelijk zag ik de brug, die niet ver meer van mij vandaan was.
Ineens kwamen er vloeigolf van gedachten, ik kon nu nog terug, het hoefde niet zo verder te gaan.
Maar gedachten die dit tegenspraken en bijna schreeuwende riepen dat ik niet het wilde. Dat ik niet terug wilde, dat ik niet terug kon. Ik wil niet meer, ik kan niet meer, ik ga niet meer. Ik ga echt niet meer. Nooit meer.
Dus ik liep verder richting de brug, nu me veel meer zelfvertrouwen.
Maar toen ik eindelijk onder brug was, bleek ik niet meer alleen te zijn.
Aangezien er al een man lag, onder een dekentje. Eerst leek hij te slapen.
Tot hij zijn ogen open deed en mij woeden aankeek.
Er zijn nog geen reacties.