Het mag dan over zijn, nog steeds denk ik terug aan de tijd met hem. Ik mag hem dan niet meer de mijne noemen, voor mij waren de dagen met hem een droom. Of, ze waren geen droom, ze zijn een droom. Een droom waaruit ik weiger wakker te worden. Als een kind in de oorlog die zich vastklampt aan de warme hand van z'n moeder, houd ik gretig vast aan mijn herrinneringen. Telkens weer zie ik voor me hoe wij daar samen liepen. Hij en ik, hand in hand. Keer op keer verdwaal ik weer als ik in mijn gedachten recht in zijn luchtblauwe ogen kijk. Als ik weer die glinstering in zijn ogen zie, waan ik weg. Ik voel de vlinders weer een storm in mijn buik maken elke keer als ik denk aan de manier waarom de zon het ochtenddauw weerspiegelde in zijn ogen. Als ik mijn ogen sluit zie ik hem staan. Als ik mijn armen uitsteek voel zijn huid, nog even zacht als ooit. Even krijg ik weer kippenvel. Als ik mijn lippen tuit, zoals ik al die tijd heb gedaan, voel ik zijn lippen niet meer. Zijn lippen niet meer op de mijne. Ik weet dat ik wakker moet worden, maar ik leef liever in mijnd droom, dan dat ik wakker word in een nachtmerrie. '' Laat mij maar dromen. Laat me dromen. Ik wil niet weten dat er iets veranderd is, zo anders is.''

Er zijn nog geen reacties.


Meld je gratis aan om ook reacties te kunnen plaatsen